Loopgraven

 

 

Het jaarlijkse Theaterfestival is weer voorbij. De kritiek op de selectie was deze keer genadeloos. Het grote zalen aanbod was zo goed als afwezig.

 

- door Loek Zonneveld

De belangrijkste kritiek op de juryselectie van dit jaar was dat een aantal belangrijke publiekstrekkers en door de kritiek bejubelde voorstellingen schitterden door afwezigheid. Bijvoorbeeld Büchners Leonce en Lena (RO Theater, regie: Alize Zandwijk), een spitsvondige versie van een stuk, waarin een koning rondwandelt, die er via een knoop in zijn zakdoek aan wordt herinnerd dat hij ook nog een volk heeft. Of Shakespeare's Midsummernightsdream (De Paardenkathedraal, regie: Dirk Tanghe), weliswaar een behaagziek staaltje van ijdertuiterigheid, maar een voorstelling die klaarblijkelijk voldeed aan een grote behoefte, en een produktie die door de kritiek unaniem met een dikke tien plus een dito griffel werd gewaardeerd.

Nu is het een slecht bewaard geheim dat deze voorstellingen wel degelijk deel uitmaakten van de eerste juryselectie, maar middels een staaltje hogeschool-manipulatie op de laatste jurydag (waarbij festivaldirecteur Arthur Sonnen, de ongekroonde koning van het Nederlandse toneel, zich niet onbetuigd heeft gelaten) weer werden geschrapt, ten faveure van maar liefst drie produkties van het Zuidelijk Toneel-Hollandia, een groep waarmee Arthur Sonnen bestuurlijk nauw is verbonden. Het klimaat binnen de jury moet sowieso geen feest zijn geweest, aangezien het prominente lid Hans Oranje (van het dagblad Trouw) het enkele maanden voor de sluitingsdatum middels een gepeperde brief voor gezien hield. Deze kwesties blijven allemaal onder de pet - het veel geroemde discours binnen de festivaljury behoort tot de best bewaarde geheimen van het Nederlandse theater. Er verscheen dit jaar trouwens een 'discoursanalyse' van de juryrapportering tussen 1987-2000, maar aan dit drukwerkje is, althans voor deze argeloze lezer, geen touw vast te knopen - ik kreeg hoofdpijn van het parmantige incrowd jargon.

Dit jaar hadden de Vlamingen het trouwens allemaal gedaan, heb ik begrepen, wat enkele kritikasters tot het voorstel bracht, de demarcatielijnen van na 1830 ook in de theaterjurering weer serieus te gaan nemen, middels de instelling van een aparte Vlaamse jury. Gezien de innige vervlechtingen van het Vlaamse en het Nederlandse toneel is dat een zot voorstel. Het probleem van de Theaterfestival-selectie zit, het is al een en andermaal beweerd, in het consensus-karakter van de jurybeslissing: acht ego's moeten het, onder leiding van een superego, eens worden, en dat is vanzelfsprekend vragen om problemen, waarbij je niet raar moet opkijken dat daar merkwaardige lijstjes uitrollen. Ook niet nieuw, maar nog nooit uitgeprobeerd, is het volgende voorstel: maak de jury kleiner (vijf mensen), beperk de herkomst niet tot beroepskijkers anneks azijnpissers, kies vijf ensceneringen volgens het consensusmodel, en laat daarna ieder jurylid op persoonlijke titel een voorstelling nomineren. Het zal wel nooit gebeuren, want directeur Sonnen is tegen, en zijn wil is wet.

 

Ik heb mijn bezoek aan het Theaterfestival beperkt tot twee voorstellingen die ik nog niet had gezien, allebei van de Vlaming Luc Perceval en zijn Toneelhuis, een fusie van de Blauwe Maandag Compagnie uit Gent en de KNS in Antwerpen - trouwens een juweel van een fusie, omdat Perceval en zijn companen Jan Decorte en Tom van Dyck elkaar respecteren (misschien moet Theu Boermans er eens een maandje stage gaan lopen). Eerst zag ik Asem, een bewerking van de tekst Täter van de mij onbekende Duitser Thomas Jonigk. Op een volledig leeggeruimd podium halen aan het begin vier theatertechnici een enorme glasplaat uit een standaard, die vervolgens vijf kwartier lang door de acteurs wordt vastgehouden. Het stuk kiest als vertrekpunt de zelfmoordbrief van twee kinderen die jarenlang door de hen omringende volwassenen seksueel zijn misbruikt. Er wordt voornamelijk achter die glasplaat gespeeld - een prachtig en effectief beeld voor de gecapitonneerde deuren van 'de hoeksteen van de samenleving', het gezin, waarachter zich een wildebeestentuin kan ontwikkelen waar klaarblijkelijk alles geoorloofd is, waar volwassenen de regels bepalen en kinderen levenslange open wonden oplopen.

Als de titel een verwijzing is naar het keelsnoerende en (letterlijk) adembenemende karakter van de onderneming, dan is de titel in de roos. Je kunt over het seksueel misbruiken van kinderen tientallen artikelen lezen en even zo veel documentaires bekijken, maar de gecondenseerde verbeelding van de gruwelen, het ogenschijnlijk gemak waarmee in holle frasen de ergste krommingen in menselijk gedrag worden rechtgepraat, werkt als een rake klap in het gezicht. Ik heb begrepen dat volgens velen Asem eigenlijk een kleine zaal voorstelling zou moeten zijn, en daar ben ik het van harte mee oneens. De overweldigende leegte om die zielige mensenkinderen heen, is een fraai en noodzakelijk element in de vormgeving van deze vertelling.

Ook voor L. King of Pain, de andere geselecteerde voorstelling van Het Toneelhuis, is het grote podium tot aan de kale muren leeggeruimd. De speelvloer wordt beheerst door een gigantische, ontwortelde boom, waar tuinstoeltjes omheen zijn gezet. Aanvankelijk wil de voorstelling almaar niet beginnen, het gezelschap kijkt, indringend dan wel verveeld, naar een gezette man met een zilverkartonnen kroontje. Als die aarzelend begint aan te kondigen dat hij als oude man zijn erfgoed wil verdelen onder zijn drie dochters, klinken de eerste echo's van Shakespeare's King Lear, waarvan wel een deel van de thematiek, maar nauwelijks de fabel is geleend - de bijplot van de oude graaf Gloucester die overhoop ligt met zijn twee zoons, is bijvoorbeeld vrijwel verdwenen.

L. King of Pain is een wonderlijk, chaotisch en fascinerend vehikel geworden, dat afwisselend enorm irriteert, onweerstaanbaar geestig is en uiteindelijk ontroert door de verlatenheid van die dikke, dementerende, in de steek gelaten verliezer, die zijn geest en zijn levenslust langzaam ziet verkruimelen, een onthutsend proces van een uit elkaar vallende hoogbejaarde. Thomas Thieme, in Percevals Shakespeareaanse koningsdrama-marathon Schlachten! nog Risjaar Motherfucker de Derde, speelt hier de koning van de pijn, en hij doet dat in een wonderlijk mengsel van Platduits, Hoogduits, Algemeen Beschaafd Nederlands en Westvlaams, 'De liefde ist eine schreckliche unsinnige Idee'. We kijken door zijn ogen naar een Umwelt die volledig uit de takels hangt.

De produktie heeft met name de Nederlandse kritici geïnspireerd tot opvallend felle en heftige scheldkannonades, en misschien was deze riskante keten van performances op de première ook nog niet volgroeid - een paar misgrepen en zo'n voorstelling ontaardt al snel in 'gedoe'. Maar hier, op het Theaterfestival, een paar maanden na de Antwerpse première, werd ik onweerstaanbaar in dit bizarre universum anneks Alzheimer-Heim naar binnen gezogen, wist soms niet waar ik kijken en luisteren moest, en was tegen het eind volkomen overtuigd door een aangrijpende verklanking van pure en onversneden wanhoop. Als toneel de geïndividualiseerde verbeelding is van menselijk tekort en sterfelijkheid, dan is dit toneel van een uitzonderlijk hoge klasse. Ongemakkelijk, dat wel. Uit interviews heb ik begrepen dat Perceval zich in zijn naar uiterst rechts opgeschoven Antwerpse biotoop steeds minder thuis voelt, en droomt van een pan-Europees theater, met geestverwanten als Gerardjan Rijnders, Johan Simons en Christoph Marthaler.

Die laatste dreigt zijn toneelhuis in Zürich uitgeknikkerd te worden door kleinburgerlijke patjepeëers-politici à la LPF. Het Duitstalige toneel staat op de achterste benen: ingezonden stukken in de kranten, regisseurs uit alle hoeken en gaten van Teutonenland die naar Zürich afreizen om hun solidariteit uit te dragen. Dat mis ik wel in Nederland, en met name op zo'n Theaterfestival: het debat, desnoods een 'discours', over het actuele cultuurklimaat in Nederland. Waarin Theu Boermans ongestraft het theatrale erfgoed van Frans Strijards, via een ordinair spelletje landjepik, mag wegstelen. Waarin Ivo van Hove dertien jaar ensemblevorming in het eerste toneelgezelschap van dit land schaamteloos bij het grof vuil zet. Waarin de Verendemolisering van het theateraanbod langzaam maar zeker terrein wint. Wie wil zien waar dat laatste toe leidt, moet donderdag om halftien naar RTL4 kijken, naar aflevering twee van Het universum van Joop van den Ende - foute titel overigens, het moet imperium zijn. Als Van den Ende's adagium, theater = handel, de toon gaat zetten, en halvegaren als Ferry Hoogendijk (woordvoerder voor cultuur van de Loze Politieke Flodders) er een politieke vertaling aan gaan geven, dan kunnen Arthur Sonnen c.s. beginnen aan hun volgende locatieproject: loopgraven en schuttersputjes aanleggen voor toneelkunstenaars.

Misschien een ideetje voor de volgende editie van het Theaterfestival.

 

 

De Groene Amsterdammer, 2002

Home