Kleine wereld uit balans

 

Iedere monoloog is een kennisgeving van zelfinzicht (of zelfbedrog), is een pijnlijke (of ijdele) pagina uit een dagboek, maar dan hardop voorgelezen. In de monologen uit Neil Labute's drieluik 'Bash' ('mep', 'beuk') worden geheimen onthuld die een nachtmerrie zijn geworden.

 

- door Loek Zonneveld

 

De ruimte (Andreas Freichels) is zeer ondiep en lang: witte balletvloer, grijze achterwand met hoge, smalle vensters, in het begin gedeeltelijk bedekt door strakke, rode gordijnen. Het licht (Jeroen Feelders) is kaal, het meubilair schaars: een lage leunstoel tijdens de eerste bekentenis, daarna is de vloer helemaal leeggeruimd, voor de laatste monoloog worden een tafel en een stoel opgereden. De afstand van de toneelspelers tot het publiek is klein. Het programmaboekje meldt dat de auteur houdt van die 'ongemakkelijke nabijheid', waarbij een klein aantal toeschouwers 'de handeling direct in de schoot gelegd' krijgt.

In Bash worden drie moorden bekend. Beter: het gaat over twee keer doodslag en één keer moord met voorbedachte rade. De jonge man die het drieluik opent, gespeeld door Pieter van der Sman, kiest één aanspreekpunt op de kleine tribune, tegen wie hij praat als tegen een anonieme vrouw, opgepikt in een hotellobby. Hij onthult haar een verschrikkelijk gezinsgeheim, dat te maken heeft met de dood van een van zijn kinderen. In de politiedossiers is die dood geboekstaafd als een ongeluk, maar dat was het niet. Het raffinement van die eerste monoloog is dat de jongeman het verslag van een niet gewenste dood twee keer doet. Die tweede keer breekt hij, in een met een minimum aan middelen gespeelde schreeuw van pijn, die zó hartverscheurend is, dat het effect bij mij duurde tot de entre-act muziek, een ironische mokerslag middels een oude hit van Queen.

Dan komen er twee party-tigers op, hij in gehuurde smoking, zij in lange jurk. Zij (Heike Wisse) is aangeefster, het gaat hier om zíjn (Hylke van Sprundel) verhaal. Twee provincialen op een groots feest in New York, nabij Central Park. Hij is tijdens dat feest even 'ontsnapt', met twee vrienden. Ze zijn het park ingewandeld en zien daar twee tongzoenende flikkers: 'Kerels oud genoeg om onze vaders te kunnen zijn - van middelbare leeftijd bedoel ik, en die staan mekaar te bekken alsof ze Romeo en Julia zijn'. De party-smile op zijn gezicht verstrakt regelmatig in de angstige grimas van iemand die zich betrapt waant. Of die ontmoeting in het park, met verschrikkelijke gevolgen, zijn leven veranderd heeft, dat krijgen we niet te horen, het vermoeden ervan krijgen we wel te zien. Via die adembenemende veranderingen in het gezicht van Hylke van Sprundel.

De slotmonoloog is voor een kleine Medea (opnieuw Heike Wisse). Ze is gearresteerd en opgesloten, moet haar verhaal doen in een microfoon. Het relaas van een teener-moeder die een zoon kreeg van een man die niet in haar leven wilde blijven. Na een ontmoeting, de eerste en laatste keer dat de vader, het dan veertienjarige kind en zij samen zijn, doodt zij de zoon met de enige muziek waar de vader van haar kind naar kon luisteren. Hoe je een kind van veertien kan doden met muziek, verklap ik hier niet. Bash is sowieso een voorstelling die zich moeilijk laat beschrijven: de constructie van de vertellingen lijkt heel simpel, maar is zo vernuftig, dat je als verslaggever vrij snel iets van de kijkerservaring kapot kan maken, waar ik zelf als kijker een hekel aan heb. Ik ben hier in mijn beschrijving van de voorstelling misschien zelfs al te ver gegaan.

Maaike van Langen (1971) regisseerde Bash. Dat moet ze - gezien het keelsnoerende resultaat - met een grote precisie hebben gedaan. In de voorstellingen die ik van haar zag, waaronder haar afstudeerproduktie aan de regie-opleiding, Botho Strauss' Trilogie van het weerzien (1997), en de jeugdtheatervoorstelling van Heleen Verburgs Moeder in de wolken (2000), haalde ze het beste uit haar acteurs, door ze te dwingen heel exact te zijn in de omgang met het materiaal. In het geval van Bash betekent het dat ze Pieter van der Sman, Hylke van Sprundel en Heike Wisse hun personages laag voor laag laat afpellen. Zoals je een ui kunt schillen, om aan het eind te ontdekken dat de ui alléén maar schil is. De mythische component van Bash is de mens in eindeloos zelfonderzoek naar zijn mens-zijn, om in the end te ontdekken dat het zijn sterfelijkheid is die hem tot sterveling maakt. Het eerste en het laatste verhaal van Bash dragen ook de namen van twee mythologische figuren, Ifigeneia en Medea, het tot de dood veroordeelde kind, en de moeder die zichzelf zag gedwongen tot het doden van het kind in zichzelf, en daarna (daardoor?) tot het doden van haar eigen kinderen, hier de veertienjarige jongen die sterft aan de liefdesmuziek van haar moeder.

Die kleine Medea demonstreert in de laatste monoloog uit Bash de kracht van het mythische bewustzijn van een eenzaam mensenkind in haar kleine wereld die uit balans is geraakt. Het is een prachtig verhaal dat gaat over haar eerste kus: 'Hij heeft me gekust zoals je je voorstelt dat het moet zijn geweest toen de kus voor het eerst werd uitgevonden, heel ver terug, ten tijde van de mythen en de hele shit, toen mannen helden waren en je als vrouw na zo'n kus je hele leven bleef wachten op zijn terugkeer, ja, en je die kus nog jaren later op je lippen kon proeven. Omdat een kus toen nog iets te betekenen had.' Bash is een voorstelling van een troostende schoonheid in een troosteloze microkosmos.

Toegift

 

Mantelzorg-slapstick in 'Bets'

 

Bets Verstegen (67) kreeg van de maatschappelijk werkster het advies 'een beetje op buurman Neuteboom te letten'. Neuteboom is 89 en invalide. En Bets neemt het advies van de maatschappelijk werkster zeer letterlijk. Ze pakt de totale verzorging van een vreemde aan. Want de oude buurman Neuteboom, die almaar omvalt en niet meer eet, heeft tijdens hun eerste ontmoeting gezegd dat hij misschien naar een tehuis moet. Bets: 'En dan gaat hij binnen een week dood van ellende en chagrijn.' De voorstelling Bets van theatergroep Wederzijds gaat over het dagelijks leven van Bets en Neuteboom. Ik zag dit toneel-diamantje op een toogdag van het 'Steunpunt Mantelzorg Noord-Kennemerland', het landschap van mijn jeugd. Het woord 'mantelzorg' doet me altijd denken aan de oorsprong van Sint Maarten, de jaarlijkse snoep- en lampionavond op 11 november, ontleend aan de heilige Martinus, die zijn mantel doormidden sneed om een arme sloeber te helpen. 'Mantelzorg' is de zorg van leken die hun naasten verzorgen met de omhulling en beschutting van een mantel. En dat doet Bets met Neuteboom.

Het decor (Laura de Josselin de Jong) is van een oogstrelende eenvoud: een klein kamertje, zeg maar een soort mantel van bloemetjesbehang, met deurtjes en gordijntjes. Bovenin in de wanden is de levensgeschiedenis van een man een vrouw verbeeld middels een collectie schoenen, vanaf beide kanten van buiten naar binnen, van peuter naar bejaarde. Deze aan de wand geplakte collectie schoeisel speelt uiteindelijk een mooie sleutelrol in de vertelling, maar dat verklap ik niet.

Bets wordt gespeeld door Koos Elfering (Bets) en Paul Loomans (Neuteboom) en Ted Keijser heeft geregisseerd. Het zijn drie Nesciaans aardige jongens, maar ze zijn ook briljant en aan elkaar gewaagd, vanwege de humor en de exactheid waarmee ze situaties uit het dagelijks leven bestuderen, en die in het theater uitvergroten. En dat is precies wat Bets zo aanstekelijk, herkenbaar, geestig en onweerstaanbaar komisch maakt. Zonder dat ook maar iets wordt afgedaan aan de stille tragiek van twee mensen die op een raadselachtig zorgzame wijze tot elkaar veroordeeld lijken.

In dit fraaie staaltje van 'mantelzorg-slapstick' tovert Paul Loomans' Neuteboom uit zijn onvermogen om zonder hulpmiddelen te lopen, te staan of een sigaartje aan te steken, een serie dansante circus-nummers die ongelofelijk komisch werken. Terwijl Koos Elferings Bets in de fraaie bloemetjesjurk (kostuumontwerp: Dorien de Jonge) voor alle zich voordoende problemen oplossingen bedenkt, die mijn collega-mantelzorgers op de tribune een lach-deuk bezorgden. En iedere keer word je als kijker even stil wanneer de hilariteit wordt omgebogen, lamgelegd en blijk te drijven in een vijver van ontroering. Dan klinkt Schuberts Winterreise, dan kijkt Neuteboom terug in een verleden dat hij niet meer begrijpen kan, dan haakt Bets af omdat haar behoeftige buurman zijn eigen handicaps niet meer recht in de ogen kan zien en haar 'mantelzorg' met harde hand afwijst. Het zijn de momenten waarop de voorstelling Bets verschrikkelijk pijn doet, waarop de gulle lach smoort in een zee van tranen over zoveel onmacht en onhandigheid. En dan is er toch nog een heerlijk happy-end.

 

De Groene Amsterdammer, 2002

 

Home