De zomer van Samuel Beckett

 

Het project 'Beckett on Film' (Channel Four/Irish Film Board) loopt al sinds 30 april jl. op de Nederlandse televisie, een gezamenlijke onderneming van NPS en VPRO op Nederland 3. Maar 'de kroonjuwelen' van deze magistrale serie volgen nog. En allemaal deze zomer.

 

- door Loek Zonneveld

 

 

Eén van de laatste grote schrijfprojecten waar Bertolt Brecht zich in zijn laatste levensjaren mee bezig hield, behelsde de poging een politieke bewerking te maken van de absurdistische theaterklassieker Wachten op Godot van Samuel Beckett, uit 1949. Het lukte niet. Natuurlijk lukte het niet. Het adagium van de Ierse schrijver - 'Nothing is funnier than unhappiness' - lag verder weg van Brechts bed dan hij op dat moment waarschijnlijk zelf besefte. De autoriteiten van de DDR, die Brecht in de jaren vijftig tot hun artistieke uithangbord probeerden de degraderen, hadden hem de omgang met de Beckett-stof ook nooit toegestaan: de 'gein van het ongeluk', zo'n esthetisch motto zouden de staatssocialistische companen van Walter Ulbricht zich nooit door de strot laten masseren.

Het mag waarachtig de ironie van de (theater)geschiedenis worden genoemd, dat de twee laatste toneelteksten van Samuel Beckett (1906-1989) zeer politieke toneelteksten zijn: Catastrophe (1982) en What Where (1983). Catastrophe werd door Beckett opgedragen aan Václav Havel, in 1982 de meest prominente gevangene van het communistische regime in Tsjechoslowakije, woordvoerder van de mensenrechtenbeweging Charta'77. Het stuk ging in wereldpremière op het theaterfestival van Avignon, op 21 juli 1982, in de 'Nacht voor Václav Havel', georganiseerd door de Association Internationale de Défense des Artistes (AIDA), een demonstratie ten faveure van alle kunstenaars die vanwege hun overtuiging vervolgd werden, gevangen zaten en folteringen moesten ondergaan.

Het stuk is een 'toneelrepetitie' van (als je het script hardop leest) nauwelijks zes minuten (in Avignon duurde de opvoering overigens zes keer zo lang). De zwijgende protagonist P. wordt door de regisseur R. gereed gemaakt voor een soort van opvoering. Hij staat in een zwarte jas en met een zwarte hoed op een kubus. Regisseur R. corrigeert kleding en houding, assistent A. noteert de correcties, de lichtman L. reageert offstage. P. zwijgt niet alleen stil maar staat ook stil, een weerloos lijf, een kwetsbaar mens. R. verwerpt het voorstel van A. zijn hoofd wat te doen oprichten: teveel individualiteit. R. laat, middels zijn aanwijzingen aan de lichtman L., het lichaam steeds meer in een quasi-esthetisch clair obscur verdwijnen. R.: 'Good. There's our catastrophe. In the bag. Once more and I'm off.' In zijn hoofd hoort hij al het applaus. Maar dan richt P. nog één keer zijn hoofd op en staart in het auditorium. Uit het strak geënsceneerde beeld van de onderwerping maakt hij een icoon van individuele pijn. Becketts aanwijzingen: 'The applause dies. Long pause. Fade-out of light on face.'

In april 1983, zes weken na zijn vrijlating, beschreef Václav Havel in een brief aan Samuel Beckett 'de schok die ik kreeg tijdens mijn verblijf in de gevangenis, toen mijn vrouw, op een van de vier haar toegestane bezoekdagen per jaar, mij in het bijzijn van een afgestompte bewaker vertelde dat er in Avignon een avond van solidariteit ter ere van mij zou plaatsvinden en dat U de gelegenheid te baat had genomen een stuk voor mij te schrijven en op te voeren, Uw stuk Catastrophe. Tot lang hierna vergezelde mij een grote blijdschap en emotie, dat mij hielp te leven te midden van al het vuil en alle laagheid.' Na zijn vrijlating schreef Havel, bij wijze van antwoord aan Beckett, het korte stuk Fout. Beide eenacters hebben, als double bill nog enige tijd repertoire gehouden (in 1984 ook in Nederland, in de regie van Peter de Baan).

Voor het project Beckett on Film regisseerde David Mamet de tekst (in 2000) met de schrijver Harold Pinter als regisseur, Rebecca Pidgeon als zijn assistent, en Sir John Gielgud als de protagonist - het was zíjn laatste rol, op de dag van de opnamen was hij 96 geworden, enkele dagen later stierf hij. Deze versie van Catastrophe (lengte 5 minuten en 39 seconden, uitzenddatum 30 juli) hoort tot de mooiste voorbeelden van verfilmd toneel die ik in tijden zag. In een afgetrapte theaterruimte klinkt Pinters stem als een scheermes door de duisternis en ziet de blik van Gielgud eruit als vanaf gene zijde van het graf.

 

Hollywood schijnt ooit, in 1962, een plan te hebben gemaakt om een Beckett-tekst te verfilmen, Wachten op Godot natuurlijk, met Peter O'Toole en Peter Sellers als de twee zwervers en John Huston als regisseur. Huston had bedacht dat het stuk zou moeten spelen op een Iers landgoed, dat voor een enorm bedrag werd afgehuurd (de eigenaar heeft er een veelvoud aan verdiend van wat Beckett als honorarium kreeg toegeschoven). Het werd natuurlijk niks en de film werd na eindeloos tijdrekken afgeblazen. Drie jaar later maakte Samuel Beckett zelf zijn enige film, waarvan hij het scenario speciaal schreef voor zijn held uit de era van de zwijgende rolprent: Buster Keaton. De stomme zwartwit-film heet Film, duurt twintig minuten, Keaton begreep er allemaal niks van, maar hij speelt prachtig. De film zou - als een soort extraatje in het project Beckett on Film - zeker niet hebben misstaan.

Dit project is een initiatief van de Britse zender Channel Four International in samenwerking met de Ierse televisie en het Gate Theatre in Dublin - de artistiek leider van dat gezelschap, Michael Colgan, fungeerde tevens als coördinator van deze prestigieuze negentien Beckett-verfilmingen, die in 2000 in première gingen op het Filmfestival van Venetië. Verschillende regisseurs, waaronder Katie Mitchell, Karl Reisz, Anthony Minghella, Damien Hirst, Richard Eyre en Conor McPherson werkten mee, naast een uitgelezen troep acteurs en actrices.

De lastige beheerder van het erfgoed van Beckett, neef Edward, bekend om zijn harde maatregelen tegen al te frivole regisseurs, moet meer dan één oogje hebben dichtgeknepen. En terecht, want Beckett zelf zou van een aantal van deze verfilmingen zeer gecharmeerd zijn geweest. Wat Anthony Minghella bijvoorbeeld heeft gedaan met het vaak voor onspeelbaar gehouden stuk Play (1963), relaas over een driehoeksverhouding door een man een twee vrouwen die met hun hoofd uit drie urnen steken, is allemachtig prachtig: drie babbelende mensenhoofden op een compleet urnenveld, in horrorfilm-belichting (uitzending helaas al geweest). Het aantal ronduit saaie verfilmingen is in de minderheid. Daaronder het kroonstuk, jawel: Wachten op Godot. Regisseur Michael Lindsay-Hogg moet het idee hebben gehad een Himalaya te beklimmen, het resultaat is inderdaad een zuchtend, hijgend en puffend volvoerde bergbeklimming die maar niet lijkt op te houden (het is ook de langste van het hele stel, bijna twee uur, uitzending op zondag 4 augustus a.s.).

 

Becketts laatste toneeltekst, What Where (1983) is eigenlijk Orwells 1984, maar dan in één kwartier. Bam is een ondervrager, die in opdracht van een stem uit een luidspreker (zijn stem?) onderzoekt waarom Bem, Bim en Bom aan een afwezige, onbekende machthebber de Verboden Vraag hebben gesteld: waar? De identiek geklede mannen mógen niet weten waar zij zijn, hun gevangenschap is een gegeven waarin men zich eenvoudigweg heeft te schikken. Terwijl de jaargetijden van lente via zomer en herfst terug naar winter passeren ('Time passes' constateert de luidsprekerstem droog), wordt het waarom van de verboden vraag, na aanhoudende martelingen die buiten beeld plaatsvinden (en waaraan slechts met luttele woorden wordt gerefereerd), voortdurend herhaald. Regisseur Damien O'Connor heeft van Becketts theaterdichtkunst in staccato-zinnen pure, angstaanjagende beeldpoëzie gemaakt. De camera reist door een ovalen, bij vlagen fel belichtte, dan weer door krachten van buiten totaal verduisterde hightech bibliotheek. Wind ruist door boekpagina's, onheilspellende geluiden klinken van buiten, de teksten worden bijna steriel gezegd - het effect is verpletterend.

Beckett is op 22 december 1989 gestorven in een Parijs verzorgingstehuis, in een kamertje van vier bij vier, met een wankele tafel, drie stoelen, een beademingsapparaat. Meer had-ie niet nodig, vertelde hij zijn uitgever. Of Beckett de val van de Berlijnse Muur nog bewust heeft meegekregen, weten we niet. Zíjn verhaal was uit. Zoals de verteller in Ohio Impromptu (de acteur Jeremy Irons in nóg zo'n prachtige aflevering van Beckett on Film), de woorden langzaam uit zijn handen ziet glippen: 'What thoughts, who knows. Thoughts, no, not thoughts. The sad tale a last time told. Nothing is left to tell. Nothing is left to tell.'

Het is maar goed dat de serie zo ruim gespreid wordt vertoond.

Je zou er anders in stikken. Zo mooi is het.

 

 

De Groene Amsterdammer, 2002

Home