|
Troostende ordening
De gebeten politicus wordt agressief. Nadenkende toneelspelers stellen zich het onmogelijke voor. Allenige figuren slaan in een supermarkt aan het plunderen. Theater in verkiezingstijd. Of is het verziekingstijd?
- door Loek Zonneveld
Politicus komt thuis bij burger - er zijn geen televisiecamera's. Na wat openingsrituelen komt de politicus tot zijn krachteloze kern: 'Elke verkiezingscampagne denk ik weer: waarom doe ik dit niet vaker. De debatten in de Kamer zijn belangrijk. Maar bij mensen langs gaan is natuurlijk veel leuker. Het gewone leven opsnuiven. Heerlijk!' De sociaal-liberaal Paul de Wit valt tegenover de uit zijn huis gezette burger Herman snel door de mand. En burger Herman heeft zich op een wel zeer bijzondere wijze in de volksvertegenwoordiger verdiept. Beiden hebben wat openstaande rekeningen te vereffenen. In de eenacter Stemvee (geschreven door journalist Pieter Hilhorst) gebeurt dat efficiënt. Het politieke dier is vooral bezig met kogelbrieven, dreigproza én de verwende kleinburger: 'Júllie hebben me lelijk gemaakt. Jullie gezeik heeft mijn integriteit kapot gemaakt.' De verstoten burger heeft het politieke dier tot proefdier getransformeerd: 'Als je iemand bij zijn kloten hebt, heb je ook toegang tot zijn hart en zijn hersens.' Kleinburgers en kletsmajoors houden elkaar in Stemvee op een spannende manier in gijzeling. Dat de acteurs (Hein van der Heijden en Xander Straat) na afloop verkiezingsrozen uitdelen - ik hou het maar op bitter bedoelde ironie. Pittig gelegenheidstoneel is Stemvee zeker.
Niemand komt thuis bij niemand in Chinindrest take-away. Vier acteurs en een deejay strompelen door het verloren polderland dat Nederland heet, afgeladen met triviale vragen ('hoe lang duurt het voor je geholpen wordt bij een helpdesk?'), en kale feiten ('op 11 september 2001 zijn tussen de dertig- en veertigduizend kinderen omgekomen van de honger)'. Dood Paard heet de groep die deze voorstelling maakte. Ze hebben iedere avond een reeks teksten paraat (Thomas Bernhard, Michel Houellebecq, Peter Handke), daarnaast een stapel krantenkoppen (waan-van-de-dag) bij de hand. Ze mixen die teksten vrij droog, ogenschijnlijk nonchalant, soms woedend, soms verbaasd, alsof oude waarheden opnieuw tegen het licht worden houden. Veel zinnen van de minimonologen beginnen met de tekst 'Ik kan me niet voorstellen dat ...'. Waarna de zoveelste trivialiteit volgt, of de overtreffende trap van een werkelijkheid die wij als onontkoombaar feit naast het ontbijtbord hebben leren accepteren, of waaraan we nog altijd niet kunnen wennen. Onwennigheid lijkt het trefwoord bij Chinindrest take-away, de meeneem-Chinees van Dood Paard. Aan het eind van hun performance, uitgevoerd tegen de achtergrond van groot geprojecteerde, schuldeloze landschappen, ranselen de acteurs bewegende hebbe-dingetjes over de speelvloer, gemartelde knuffeldieren op van die batterijen die het langste meegaan. Eén van de acteurs vertelde zojuist nog dat hij zich niet kon voorstellen dat 'kinderen in Afrika speelgoedbeestjes maken van conservenblikken'. Chinindrest take-away is een oefening in theatraal stamelen, hakkelende verslaggeving over een wereld uit zijn voegen.
Het eerste overgeleverde toneelverslag van een wereld uit zijn voegen komt van Aischylos en heet De Perzen. De tekst is 2475 jaar oud en wordt nu gespeeld door het jongste gezelschap van Nederland, Annette speelt. Een overmoedige natie (Perzië) begint een kruistocht tegen haar grootste vijand in het westen, de stadsstaat Athene. Maar de arrogantie die zichzelf onoverwinnelijk waande, legt het bitter en bloedig af tegen een minderheid die niet sterk is maar wel slim. In De Perzen gebeurt eigenlijk helemaal niks. Men rouwt over een vergissing, men betreurt de doden die vielen op grond van die vergissing, en verder overleeft men in taal: ik spreek dus ik ben. Achtereenvolgens spreken hier: een koor van bejaarden, de koningin, de verslaggever, de geest van de oude koning, de overwonnen koningszoon. Aischylos' tekst is een massief taalbouwwerk over de hoogmoed die in haar val klauwt naar woorden om uitdrukking te geven aan onzekerheid, genant optimisme, overlevingsdrang - en zo de val te breken en opnieuw in hoogmoed te stijgen. Briljante zet van dit jonge ensemble om deze tekst in de tijd van verkiezingen en buitenlandse oorlogstrommels te tonen. Christiaan Mooij regisseerde vier acteurs: Bart Kiene (koor), Kristen Denkers (koningin), Michel Sluysmans (bode) en Thijs Römer (geest van de koning/overwonnen koningszoon). En dit kwartet mooie spelers laat de taal haar werk doen, in een sober decor van wendbare, gedeeltelijk opengewerkte houten wanden. Het slotbeeld is overweldigend in eenvoud: de moeder wast de oorlogswonden bij de naakte zoon weg met een sjofel washandje, de zoon kleedt zich aan en gaat op weg naar weer een fatale fout, Bertolt Brecht indachtig: 'Ik heb het erg druk. Ik bereid mijn volgende vergissing voor'. Mooi, niet geforceerd politiek toneel van Annette speelt, deze Perzen.
Finale in het Stedelijk Museum, in de Erezaal op de eerste verdieping: In Two Minds, een live-tentoonstelling van Aernout Mik. Beeldend kunstenaar Mik (1962) maakt installaties onder het motto 'kijk maar, je ziet niet wat je ziet'. Hij speelt met werkelijkheden, jongleert met verwachtingspatronen en goochelt met tijd. In het Stedelijk Museum heeft hij een supermarkt nagebouwd (of het voorraaddepot daarvan). De in de schappen uitgestalde voorraden stralen een ongrijpbare treurigheid uit - toefje SPAR, vleugje nebbisj-winkeltjes in de DDR. In het midden van de ruimte is een doorschijnende wand. De live-tentoonstelling In Two Minds begint met een droge knal, die een aantal keren wordt herhaald, teneinde de segmenten, of 'hoofdstukken' in deze expositie van elkaar te onderscheiden. Op de tussenwand worden beelden geprojecteerd van mensen in de supermarktruimte. Die filmbeelden (eerder opgenomen) worden in flitsen onderbroken - en in die flitsen zien we nagenoeg dezelfde groep mensen (acteurs en medewerkers van Toneelgroep Amsterdam) in nagenoeg dezelfde ruimte, maar nu live. Het raffinement van het onderscheid tussen de gefilmde werkelijkheid op de scheidingswand en de gespeelde daarachter, zit onder meer in versnelling en vertraging (niet technisch maar in het acteren), in (a-)synchroniteit van het beeldrijm (soms gebeurt er op de film iets wat in de werkelijkheid al is gebeurd, en omgekeerd), en vooral in wat de camera doet: de totale ruimte als het ware doorzoeken, terwijl de speelruimte achter de scheidingswand zelf ook begint te bewegen. De 'zalen' van de expositie, de onderdelen van de voorstelling/live-expositie, roepen zelf bedachte titels op. Bij mij waren dat kreten als: stille schreeuw; lust in een publieke ruimte; graaien en vernielen; het koor der gevangenen; na de zondvloed. Het geheel duurde bijna een uur. Ik had de wonderlijke ervaring door de gebeurtenis (of door mezelf) voortdurend op een ander (het verkeerde?) been te worden gezet. Is dit een verhaal? Nee, kijk nou maar gewoon? Duurt dit lang? Nee, ík verveel me niet, een paar mensen om me heen maken hinderlijk duidelijk dat ze zich vervelen. Ik bleef me door de 'toeschouwersruimte' verplaatsen, om steeds vanuit een ander perspectief te kijken. En ik kwam ogen te kort, raakte lichtelijk high, kwam stil uit het museum met beelden die me niet meer verlieten. In deze dagen van gelijkhebberige woordenbreien, schonken Aernout Mik en zijn mensen me een troostende ordening van stilte en contemplatie. Kunst in haar kale eenvoud. Toen ik dit had opgeschreven las ik twee reacties in dagbladen, geschreven door theaterkritici. In Trouw schreef Arend Evenhuis een kritiek waarvan de sleutelzin leek te zijn 'En toch kreeg je nog geen seconde met hen te doen'. Alsof je door een suppoost wordt beboet omdat je niet huilend bij een Mondriaan-schilderij vandaan komt. In NRC schreef Wilfred Takken 'Mik wil ongetwijfeld dat wij ons ook opgesloten gaan voelen, gaan spiegelen aan die groep. Ook dat is niet echt het geval. Wij blijven de toeschouwers, de toekijkende geleerden aan de veilige, andere kant van het glas.' Iets minder geleerdheid in de baggage meenemen misschien? Van een andere journalist, wiens recensie al heb weggegooid, herinner ik me de kwalificatie 'autistisch': ziekelijke introversie. Hans-Maarten van den Brink schreef in Vrij Nederland: 'Geen moment heb ik me afgevraagd met welke kunstvorm ik werd geconfronteerd en of het wel kunst was wat ik beleefde. Dat lijkt me een goed teken.' Niks aan toe te voegen. P.S. Als U toch naar Aernout Mik gaat kijken, sla dan vooraf even een paar hoeken om, en zoek de installatie Time Machine van Joh. Koelewijn op. Een aanrader!
De Groene Amsterdammer, 2003
|