Bürgerschreck?

 

 

Shakespeare's Hamlet met afgekickte neonazi's, Tennessee Williams' Tramlijn 'Begeerte' voorzien van een homemovie. Toneel in Duitsland anno 2001.

 

 

- door Loek Zonneveld

 

 

BERLIJN - De regisseurs Christoph Schlingensief (Oberhausen, 1960) en Frank Castorf (Oostberlijn, 1951) zijn geestverwanten in het Duitse theater, 'berufsprovokateurische Arschlöcher' voor de een, 'intelligente Gegenwartsdadaisten' voor de ander. Castorf is sinds het begin van de jaren negentig artistiek leider van de Berlijnse Volksbühne, en heeft daar, met ruwe verbouwingen van klassiekers en met rauwe verbeeldingen van eigentijdse (film)scripts, binnen tien jaar een geheel eigen publiek opgebouwd. Schlingensief, aanvankelijk meer cineast dan theatermaker, begon te filmen in het jaar dat Fassbinder stierf (1982) en maakte in de Duitse filmscene vrijwel meteen amok met gewelddadige scènes en vermeende obsceniteiten. Zoals in Das deutsche Kettensägenmassaker uit 1990, waarin het eerste uur van de Duitse 'Wiedervereinigung' ontaart in een gruwelijk bloedbad.

Castorf haalde hem in 1993 als regisseur naar de Volksbühne. Waar Schlingensiefs eerste project, 100 Jahre CDU - Spiel ohne Grenzen, meteen een schandaal werd. 'Een genadeloze afrekening met een niet meer begrijpelijke wereld in de vorm van een perfide gameshow,' schreef Der Spiegel. Voorbeeld (uit eigen waarneming): in een gefingeerde aflevering van de televisieshow 'Wedden dat' (in Duitsland populair gemaakt door Rudi Carell) wedde een inderhaast uit Bosnië ingevlogen christendemocratische generaal dat hij in tien minuten ongestoord een jodenster op de etalageruit van een Turkse groentenhandelaar kon schilderen. 'Ein dilenttantischen Mönstrositätenshow', schreef de deftige Frankfurter Allgemeine Zeitung, 'entschlossen pubertär und unsäglich deutsch'.

Vorige zomer liet Schlingensief tijdens de prestigieuze Wiener Festwochen van zich horen middels het project Bitte liebt österreich. In deze variant van Big Brother woonden twaalf asielzoekers midden in Wenen een week lang in een container. Elke dag werden twee van hen weggestemd en meteen het land uitgezet. Achteraf bleken er nogal wat acteurs onder de 'Asylanten' te zitten, maar de provocatieve toon jegens Haiders FPö was gezet, en bleek publicitair een stuk effectiever dan menige anti-Haider-Demo.

Het nieuwste lijdend voorwerp van beroepsprovocateur Christoph Schlingensief heet Otto Schily, de Duitse minister van binnenlandse zaken, en met name zijn 'Rechtsextremisten-Aussteigerprogramm' (RAUS): voor iedere neo-nazi die 'eruit' wil stappen, stelt Schily's departement 150 duizend mark ter beschikking: nieuwe identiteit, nieuw huis, nieuw telefoonnummer. Schlingensief: 'Dass funktioniert nicht. Wir stecken Elephanten in ein Vogelhaus und denken: es sind tolle Vögel geworden!' Hij had een ander idee, dat hij via de internetsite van zijn nieuwe organisatie verspreidde: www. naziline.de. Schlingensief: 'Ik zou mensen die afstand willen doen van hun denkbeelden, via de middelen van de theaterkunst willen helpen perspectieven te ontwikkelen om zichzelf in den demokratischen Konsens zurückzufinden.' Op zijn internetoproep meldden zich zes jonge rechtsradicalen uit Duitsland (in de leeftijd van 23 tot 35 jaar), en die nam Schlingensief mee naar het Schauspielhaus Zürich, om te spelen in zijn aldaar te regisseren enscenering van Shakespeare's Hamlet.

De rechtse Schweizerische Volkspartei (SVP) eiste meteen een verbod van dit project (en een fikse korting op de subsidie aan het gezelschap), vervolgens eiste Schlingensief (die de klappen van de publicitaire zweep langzamerhand goed kent) een verbod van de SVP, en de rel was geboren. Tijdens de première in Zürich (10 mei jl.) reageerden de toeschouwers (volgens het weekblad Die Zeit 'einige gut aussehende Herrschaften aus dem rechten rheinischen Solariumsbesitzermilieu') nogal matt und bleich, de Duitse critici hoonden de voorstelling weg, en dat was het dan. Maar toen haalde het jaarlijkse toneelfestival Theatertreffen de produktie (als een soort 'last minute'-boeking) op 22 mei jl. naar Berlijn.

Plaats van handeling was de Volksbühne aan Rosa Luxemburgplatz, die haar programma op het laatste moment had omgegooid. De zaal was meer dan uitverkocht, het publiek werd opgewarmd middels een sarcastische korte film over het repeteren (Der Rest ist Schweiz), de sfeer was enigszins gespannen. Aan de een kleine twee uur durende Hamlet was die spanning overigens geenszins besteed. Dat was een rare Kartoffel & Bockwursten-prak, waarin de scènes op een letterlijk onnavolgbare wijze door elkaar waren geschoffeld, de acteurs soms hun lippen bewogen op een hoorspelversie van het stuk uit 1962 (regie: Gustav Gründgens, wie anders dan deze acteur/regisseur die onder de nazi's frisch und fröhlich Shakespeare's stuk-der-stukken bleef regisseren) en Hamlet, Sebastian Rudolph in maillot en op pumps, eerder een diva & vamp dan een weifelmoedige wreker neerzette. De scène waarin toneelspelers de koningsmoordenaar Claudius (hier een soort reïncarnatie van de Beierse staatsman Franz Joseph Strauss) in een muizenval lokken, was zo ver mogelijk naar achteren geschoven. Want daar traden de 'ausgesteigerte' neonazi's eindelijk aan, wapperend met de zwart/wit/rode vaandels van Schlingensiefs naziline en groot afgedrukte portretten van kunstenaars die onder de nazi's weinig kans van slagen hadden gehad (Beuys, Fassbinder). En pal daarop volgde het optreden van de voor deze gelegenheid geformeerde reconstructie van Duitslands oudste skinheadband Body Checks: 'Ich singe unser Deutschlandlied / Egal wohin ich geh / Mit Stolze schwörte ich den Eid / Dass ich zu Deutschland steh'.

Een enorme batterij tegenlicht scheen ondertussen de zaal in. En die liet zich niet onbetuigd: 'Ihr seid doch nur eitle Fatzkes (kwasten) und ihr wollt doch nur ins Rampenlicht (voetlicht)'. De potige Jürgen Drenhaus (1967, Moers, meerdere keren vastgezeten wegens zware mishandeling) schreeuwde vanaf het podium terug: 'Und was habt ihr für diesen Scheiss bezahlt?' Een opgewonden dame riep van achterin het auditorium: 'Zieht doch erst das Gestapo-uniform aus, du Drecksau'. Waarna Torsten Lemmer (1970, Düsseldorf, wereldwijd de grootste producent van skinheadrock) meteen zijn lange leren jas uittrok, en aanbood zijn rechtse rockimperium aan de minister van binnenlandse zaken te verkopen voor twee miljoen, die dan wel onmiddellijk moesten doorgesluist naar Schlingensiefs naziline-project. Het bleef nog lang onrustig in de Volksbühne, de discussie na afloop, waarin twee gehaaide (en zeer cynische) Duitse talkshowmasters Schlingensief hardhandig aan de tand voelden, werd rechtstreeks op de Berlijnse zender NTV uitgezonden. Theatraal was er niet veel aan, opwindend was het wel.

Theatraal én opwindend bleek - op hetzelfde podium en in hetzelfde theaterfestival - Frank Castorfs enscenering van Tennessee Williams' melodramatische kaskraker A Streetcar Named Desire uit 1947, hier beter bekend als Tramlijn 'Begeerte'. Kort gezegd gaat dit stuk over het hypernerveuze bezoek van de levensleugenaarster Blanche Dubois aan haar zus Stella en haar man, de Pool Stanley Kowalski. Meer in het bijzonder gaat dit stuk over de ontmaskering van levensleugens. En precies dat thema is gefundenes Fressen voor de doorgewinterde 'Ossi' Castorf. Hij sneed de omslachtigheden uit het stuk weg, gaf zijn enscenering een filmische schwung door scènes hard af te breken en via een lichtkrant Williams' regie-aanwijzingen voor de volgende scène door te geven. Het decor verbeeldt de treurige binnenhuisarchitectuur van een eensgezinswoning in Prenzlauer Berg - rechts een open keuken met eetbar, links de slaapkamer, achter de badkamer (de gebeurtenissen daar volgen we via het prominent in het midden opgestelde televisiescherm), alles in hard licht. Hard is ook de enscenering, meedogenloos voor de personages, die hun eigen leugens onverdragelijk vinden maar ze desalniettemin vernuftig doorzetten.

Castorf is opgegroeid in de leugen van de voormalige DDR, een land dat tien jaar geleden weliswaar op papier werd opgeheven, maar dat nog steeds levend is in de hoofden van de mensen in 'het wilde Oosten', nog altijd driekwart van het publiek van de Volksbühne. In een interview werd hem (in 1996) gevraagd wat hij dacht over de arbeidersklasse in de voormalige DDR. Castorf: 'Die gedroeg zich als Noordamerikaanse stakingsbrekers. Toen Solidarnosc van Lech Walesa in 1980 in Polen het arbeidersverzet tegen de regering organiseerde, vertelden de Ostdeutschen elkaar in de kroeg gruwelijke Polen-moppen als aftandse dijenkletsers. Daardoor is mijn beeld van de arbeidersklasse wel zo'n beetje gevormd.'

Die herinnering kon Castorf bij Tennessee Williams' klassieker A Streetcar Named Desire, waarin de 'import-Pool' Kowalski door de Westerse kleinburgertrut Blanche op een gegeven moment voor 'Polak' wordt uitgescholden, niet laten liggen. Stanley Kowalski is bij hem een Pool die met Lech Walesa in de vakbond 'Solidariteit' heeft meegevochten. Bij een goed glas kan hij er nog nostalgisch over praten, het woord 'solidariteit' heeft in zijn mond de treurige ondertoon van iets uit een heel ver verleden. Verder handelt Kowalski in smokkelwhisky, die hij in grote partijen aan de man brengt, gecamoufleerd in plastic flessen met de opdruk van een schoonmaakmiddel, wat een geweldige dronkenmansscène oplevert. Wanneer de aftakeling van de personages (niet alleen die van Blanche Dubois trouwens) onafwendbaar wordt, is Castorf op zijn best - voor Stella's door de ruzies opgewekte weëen wordt de camera uit de badkamer gehaald en ingesteld voor een intreurige homemovie. En van de definitieve ontmaskering van Blanche Dubois wordt een thrillerscène met een hoog Hitchcock-niveau gemaakt, met een letterlijk citaat uit de in de DDR altijd verboden film Psycho. De erven-Williams zijn er zo van geschrokken dat ze de rechten dreigden terug te trekken. Waarna Frank Castorf wraak nam met een van de langste titels uit de Duitse theatergeschiedenis: Endstation Amerika, eine Bearbeitung von Frank Castorf von Endstation Sehnsucht - A Streetcar Named Desire von Tennessee Williams.

Als het tijd is voor de slotscène - Blanche Dubois wordt afgevoerd naar een psychiatrische inrichting - heeft Castorf al zoveel omgewoeld, dat bij wijze van spreken alleen het podium nog maar omver hoeft te kieperen. Bij wijze van spreken? Niks daarvan! Het speelvlak kiepert aan het slot daadwerkelijk in een hoek van vijfenveertig graden naar achteren. The stage is out of joint, de acteurs nemen het applaus door over de rand van hun bed naar het publiek te grijnzen. Einde van een mooie theateravond.

 

Endstation Amerika blijft op het repertoire van de Berlijnse Volksbühne. Inlichtingen: www.volksbuehne-berlin.de of ticket@volksbuehne-berlin.de.

 

 

De Groene Amsterdammer, 2002

Home