|
Ontsnappingsroute van de verbeelding
Het klinkt misschien raar, maar ouders kunnen ook té aardig zijn voor hun kinderen. Als die hun fantasie inzetten om te ontkomen aan de wurggreep van de vriendelijke tolerantie, berg je dan maar. De groepen Maccus en Artemis maakten voorstellingen over grote ontsnappingen van kleine mensen.
- door Loek Zonneveld
Aan de moeder van Hans zit geen vader vast. En Hans heeft geen vriendjes. Ze hebben zich min of meer tot elkaar veroordeeld, Hans en z'n moeder, en ze noemen dat 'een goed team'. Binnenshuis doen ze aan stijldansen en gezellig bedoelde spelletjes. Buitenshuis doen ze eigenlijk niks. Klinkt rustig. Maar dat is schijn. Moeder heeft wilde fantasiën over tangolessen, mannen versieren, bloot door het huis lopen, een scheet laten op de ouderavond en dan de juffrouw kwaad aankijken. Maar ze doét dat allemaal niet. Hans mag eigenlijk alles. Behalve aan een bloemenvaas komen, het enige dat nog herinnert aan de afwezige vader. Hans heeft ook zo zijn grenzen. Als zijn moeder in het wilde weg kinderen wil bellen voor zijn negende verjaardag, schiet hij in de paniek. Want Hans heeft geen vriendjes. Hij gaat er althans vanuit dat niemand in hem is geïnteresseerd. Zo begint Supervriend, een voorstelling van Maccus, voor iedereen vanaf acht jaar. Schrijver en gastregisseur Daniëlle Wagenaar laat ons heel even in de waan van die bedriegelijke rust. Dan bedenkt Hans een vriend die alle reëele vrienden (en, híj moet er niet aan denken, vriendinnen) de loef afsteekt. Hij noemt die vriend Fluutojonge-en-jan. Zijn moeder haalt de schouders nog maar eens op, Hans eigenlijk ook - die Fluutojonge-en-jan zit immers in z'n kop. Tot-ie plotseling opbelt. En er meteen ook ís. Een Fluuto kómt niet, een Fluuto ís er. Altijd. En alleen voor Hans. Als Supervriend. Hans verzon een oplossing en hij zit nu meteen met een enorm probleem opgezadeld. Want Fluuto de Supervriend is mega-aanwezig en vraagt ontzettend veel aandacht. Probleem dus. Want Hans' moeder ziet hem niet. En dat moet zo blijven. Zweert Hans aan Fluuto. Met spuug, tussen zijn vingers door, op de schoongepoetste vloer. Ik heb nu al te veel verraden over de voorstelling Supervriend. Ruwe schatting: zo'n acht minuten, op ruim één uur supergevuld en oververhit theater. Het is een prachtige vertelling over een kind dat een oplossing probeert te vinden voor een probleem dat hij nog niet benoemen kan, en dat daarna door én het probleem, én door de zelfverzonnen oplossing hopeloos in de tang genomen wordt. Sterker nog: de aan zijn verbeeldingskracht ontsproten oplossing, wordt een probleem erbij. Dat dwingt Hans om zijn werkelijke probleem (héb ik nou echt geen vriendjes, of verzin ik dat maar?) recht in de ogen te zien. Edo Brunner (Hans), Tirza de Jong (moeder) en Rienus Krul (Fluuto) hebben van vormgever Daniëlle Schilling een kleine maar ingenieus ontworpen ruimte gekregen, een soort vierkante cirkuspiste met een simpel bouwwerk voor luchtakrobatiek. En een een-mens-orkest, de celliste Marjon Minderhoud, met name voor Hans een troostende vertrouweling, voor alledrie de spelers (en voor ons) een mooie muzikant, die met haar strijkwerk (composities: Fant de Kanter) afwisselend op de rem of op de versnelling trapt. En Daniëlle Wagenaar (jaargang 1969, in 1994 in Utrecht als regisseur afgestudeerd) heeft niet alleen een heerlijke theaterpartituur geschreven, maar die ook met zichtbaar plezier geregisseerd: jongleren met woorden, komische situaties, kinderlijk eenvoudige verbeeldingskracht - het troostrijke cirkus van de fantasierijke ontsnappingsroutes.
Toen Matthijs Rümke (artistiek leider van Theater Artemis in Den Bosch) de schrijver Heleen Verburg belde voor een nieuwe theatertekst, zat die net te ganzenborden met haar neefje. En ze zat al een poosje 'in de gevangenis'. Toeval valt niet te regisseren, en al helemaal niet op te schrijven, dus besloten Rümke en Verburg het ganzenbordspel (ruim vierhonderd jaar oud) tot uitgangspunt van een nieuwe voorstelling te kiezen. Hoofdpersoon van de voorstelling werd het meisje Katharina Katharina. Ze kreeg twee voornamen omdat haar ouders dubbel blij waren toen ze werd geboren. Nu is een dubbele voornaam niet noodzakelijkerwijs een garantie voor geluk. Als Katharina Katharina bijna negen is, loopt haar moeder weg met een Italiaan en dreigt haar vader iets te beginnen met haar schooljuf. Ze eist aandacht, wil een spelletje ganzenborden, en als dat wordt geweigerd stampt Katharina Katharina zó hard op de vloer, dat ze er met een daverend geraas doorheen zakt. Ik zie deze proloog samen met driehonderd Brabantse kinderen in een kale hal van een koekjesfabriek te Den Bosch. Daarna beklimmen we met zijn allen een tribune in de grote fabriekshal van Verkade. En kijken aan tegen misschien wel de diepste toneelvloer die we ooit hebben gezien: een reusachtige fuik uitgevoerd in een geelachtig vilt. Als we binnenkomen holt Katharina Katharina in griezelig zwaaiend licht vanuit de punt van de fuik onze kant uit, verdwijnt dan, en herhaalt deze panische draf meerdere keren. Ze is, na haar val door de vloer, ergens in gevangen geraakt. In één groot ganzenbordspel, zo zal spoedig blijken. Katharina Katharina in het Ganzenbord heet de voorstelling en dat is precies wat ze biedt: het boze en teleurgestelde meisje (gespeeld door Lies Visschedijk) raakt verdwaald in wat ze het liefste met haar vader zou willen doen: een potje ganzenborden. Om de pijn van de weggelopen moeder te verzachten en de verzuurd in zijn krant verzonken en met de schooljuf flirtende vader terug te krijgen, wil Katharina Katharina een gezelschapsspelletje. Wat ze krijgt is niet meer of minder dan een levensspel, inclusief De Brug (ga verder naar 12), De Doornstruik (terug naar 37), De Put en De Gevangenis (wachten tot je door één van je medespelers wordt bevrijd) en De Dood (helemaal opnieuw beginnen). Centraal in dat spel staan, naast haar sukkelige vader (Joep Onderdelinden) en haar pinnige moeder (Bodil de la Parra), vooral Moeder de Gans en haar knecht/lakei/hond. Dat duo wordt gespeeld door Wimie Wilhelm en Joost Koning. En ik ben bijna van de tribune gelazerd van het lachen over wat ze teweeg brengen. Wimie Wilhelm speelt met verve de vrouwelijke evenknie van het Haagse penoseduo Jacobse & Van Es, de nuchtere manipulator van deze onalledaagse waanzin. Ze commandeert haar knecht/lakei/hond in een mitraillerend ritme, Joost Koning voert de bevelen staccato uit, behoudt ondertussen de waardigheid van een Britse butler, en blijft aanhoudend onweerstaanbaar komisch omdat hij alleen maar blaft, keft en huilt als een verzopen poedel. Katharina Katharina krijgt van die twee optimaal de kans om te spelen en te winnen. Maar ze moet er wel voor werken. Vraagt ze dobbelstenen, krijgt ze meteorieten, vraagt ze naar de vakjes, krijgt ze te horen dat 'de vakjes vanzelf naar je toekomen'. Wat trouwens ook gebeurt, dit ganzenbordspel bestaat rijdende tableaux vivants, die niet alleen door haar eigen leven kriskrassen, maar ook door dat van anderen (Moeder de Gans, zelf een verwoed ganzenbordspeler, raakt bijv. op een gegeven moment in De Dood, en doet daarna met een onverwoestbaar optimisme wat het spel dan dwingend voorschrijft: helemaal opnieuw beginnen). Regisseur Matthijs Rümke en zijn ontwerpers Arien de Vries en Sanne Danz toveren ogenschijnlijk op de vierkante kilometer, zó inmens lijkt deze ruimte en zó overrompelend werkt deze voorstelling. Niet op iedereen, moet ik er bij vertellen. Want Katharina Katharina, die de hele voorstelling door absoluut wil winnen, is een onverzettelijk kreng. Net zo'n kreng als de schrijfster Heleen Verburg. Dat althans las ik in de recensie van Anneriek de Jong, NRC Handelsblad, 26 maart jl. Toneel kijken en beschrijven is een subjectieve kwestie, toegegeven, maar zó zout heb ik het in tijden niet gegeten. Ik citeer haar boze reactie op Katharina Katharina in het Ganzenbord: 'Ik verdenk de schrijfster ervan dat zij over de hoofden van de kinderen heen de ouders een lesje wil leren. Hoe halen jullie het in je stomme kop om te denken dat kinderen lief zijn, pepert Verburg hun in. Kinderen zijn killers, lekker puh!' Katharina Katharina is, aldus de recensente, een onsympathieke heldin, die het drama de das omdoet. Anneriek de Jong: 'Een onsympathieke heldin roept geen medeleven op. Een onsympathieke heldin kan barsten. Dus laat Katharina's gedobbel - symbool van haar grillige lot - je uiteindelijk koud.' 'Mij uiteindelijk koud' had Anneriek de Jong hier natuurlijk moeten schrijven, maar laten we geen slakken met zout belasten. En laten we er ook niet over zeuren dat het afschaffen van onsympathieke heldinnen ons een heleboel mooie toneelstukken gaat kosten, helemaal als we Anneriek de Jong's schietbaan tot de onsympathieke helden gaan uitbreiden. Zo'n recensie is ondertussen de ultieme rechtvaardiging voor theatervoorstellingen als deze. Waarin onvermurwbare ADHD-kids, zónder de verdoving van ritalin, hun ontsnappingsroutes hakken in het plaveisel van hun immobiel geworden ouders.
De Groene Amsterdammer, 2002 |