|
Hardop denken met kinderen
Bestaat er zoiets als abstract theater voor kinderen? Nee, zeggen de pedagogen. Als er geen sprake is van een herkenbaar verhaal, dan raakt het kinderpubliek de weg kwijt. Twee recente voorstellingen van Sonnevanck en De Citadel 'bewijzen' het tegendeel.
door Loek Zonneveld
Een deel van het Nederlandse jeugdtheater zit 'opgesloten' in de theatrale provincie, komt zelden in de Randstad, bezoekt de kinderen vaak in de regio, op de scholen (in de gymzaal wordt iedere keer opnieuw een theatrale ruimte gebouwd) en speelt zich derhalve noodgedwongen af in een publicitaire luwte. Dat willen ze zo, het is ook hun opdracht (ze worden als het ware voor hun opgeslotenheid in de regio gesubsidieerd), en het is ook jammer, want een net iets breder publiek mist daardoor vaak juweeltjes van theatraal vernuft. Neem De Citadel in Groningen, een kleine groep onder leiding van theatermaker Rob Bakker. Het overgrote deel van hun lange speellijsten wordt - behalve in hun standplaats - afgewerkt in sporthallen en schoolaula's te Assen, Haren, Leek en Glimmen, buitenplaatsen waar de Randstedelijke theaterjournalist zelden komt. Het afgelopen Theaterfestival was de groep bij wijze van uitzondering even in Amsterdam te zien, met de jeugdtheaterklassieker Moeder in de wolken van schrijfster Heleen Verburg (regie: Maaike van Langen), een scherpe, heldere en oerkomische vertelling over twee mannetjes die door de wereld trekken, zeulend met het lijk van hun moeder. Rob Bakker zelf heeft bij De Citadel veel poëtische vertellingen gemaakt, soms op lokaties, en steevast vertrekkend van de legendes en verhalen uit de Noordelijke grond of bijvoorbeeld de gedichten van Hendrik de Vries. Hij wordt daarin steeds terzijde gestaan door dramaturg en ontwerper Renée Zonnevylle. Ook nu weer, in de montagevoorstelling De stad en de zon. Vertrekpunt is het labyrinth van een grote stad, met simpele middelen op iedere nieuwe schoollokatie opgebouwd: een frame met beschilderde doeken die met een eenvoudige handbeweging van de acteurs steeds een ander doorzicht bieden. De kinderen 'reizen' gedurende ruim een uur door dit labyrinth, en doen dat met twee jongens die door een grote stad zwerven en zich verbazen over de traagheid van sommige huizen en de bewegelijkheid van sommige straten en pleinen. Ze ontmoeten er zwerfsters, blije meisjes, mannen met hoeden en geheimzinnige dames. En als ze thuiskomen dan betekent dat dat ze niet zijn verdwaald. De stad en de zon heeft geen verhaal of pretendeert niet een vertelling te zijn, de voorstelling wordt heel slim bij elkaar gehouden door een collage van luchtige gedachten en geestige teksten van o.m. Paul van Ostaijen, Jürg Schubiger, Jacques Prévert, Ted van Lieshout en Pierre Kemp. De voorstelling wil niks méér lijken dan wat ze is: een wandeling door een stad van taal, beschenen door een zon van mooi gekozen muziek. In een vroegere etappe van de Nederlandse theatergeschiedenis zouden we dat - tikje kwaadaardig - 'poëzie hardop' hebben genoemd (er is zelfs een gezelschap geweest dat zich zo noemde), maar de gedragenheid en de pretenties van dié gedichtencollages (die vaak poëziecolleges werden) is hier totaal afwezig. De kinderen worden op een speelse en lichtvoetige wijze vertrouwd gemaakt met een taal, die, zo valt te vrezen, langzaam maar zeker uit hun bestaan (want uit hun onderwijs) aan het wegvallen is. De drie spelers (Brenda Hauer, Taco van Dijk en Vincent Wijlhuizen) loodsen ons door die taalstad heen met de nieuwsgierig makende zwierigheid van 'moet je horen wat we nú weer voor moois hebben gevonden'. Brenda Hauer is een actrice met een geheimzinnige dampkring om zich heen - je blijft naar haar kijken, wat ze ook doet. En de jonge Taco van Dijk (die me al eerder opviel in de 'docusoap' Finals (BNN-televisie, iedere zondag om half zes 's middags) is een natuurtalent: hij heeft in De stad en de zon een hilarisch hoedennummer, waarmee-ie zo uit het variëté lijkt te zijn weggelopen. Ik werd van dit pretentieloze uurtje Noordelijk jeugdtheater in ieder geval zeldzaam vrolijk.
Een andere voorstelling uit de theatrale provincie (Enschede dit keer) die ik onlangs zag, opent met een ordinaire scène, zo eentje waarvan je niet gelooft dat-ie voorbij is áls-ie eenmaal is gespeeld. Een tirannieke moeder, die op het punt staat te sterven, belooft haar twee zoons een onbezorgde toekomst: ze laat hen beiden ruim bedeeld achter, wat heet, de jongens erven met zijn tweëen zesentwintig miljoen gulden. Meteen na die belofte steekt ze haar kapitaal in de fik. De jongens zoeken het verder maar uit, moeders is definitief vertrokken. De moraalridder (of zo U wilt: de liefhebber van avonturenverhalen) laat na zo'n opening zijn fantasie meteen voluit los op de queeste van de tweeling die hierop zou kunnen volgen. Bijvoorbeeld: de een komt toch nog goed terecht en bedankt achteraf zijn moedertje voor de vernietiging van de erfenis als levensuitdaging, de ander raakt aan lager wal en leeft zijn verdere leven in wrok, uiteindelijk ontmoeten de twee broers elkaar weer en raken verzeild in een klassieke Kaïn en Abel-vertelling, zoiets. En precies dát wilden de regisseur van deze voorstelling en haar troep niét. Die twee jongens moesten van de makers hun leeggeruimde bestaan (moeder dood, toekomst weg) voluit aangaan. Vanuit de vraag: wat nu? Of: red ik het wel? En: wat is dat eigenlijk, het redden? Kun je dat aan iemand vragen? En komen er dan ook ergens antwoorden vandaan? Eigenlijk gaat deze voorstelling (die ironisch genoeg ook nog Geld heet) uitsluitend daarover: hardop denken met kinderen over vragen die er misschien een beetje toe doen. De anekdote van de plot is door de makers bij aanvang letterlijk in de fik gestoken. En daarna is het toneel leeg, een kale ruimte, met een opening achterin, waaruit allerlei griezels opduiken, of verlokkingen en verleidingen die uiteindelijk gevangenissen blijken te zijn. We citeren regisseur Flora Verbrugge, tevens artistiek leider van de Enschedese jeugdtheatergroep, die Sonnevanck heet: 'Nu gaan we jullie dát laten zien waar we niet over kunnen praten, waar we ons niet zeker meer voelen, waar jullie ons kunnen laten vallen. Maar als je het aandurft, als je de moed hebt om te kijken en mee te voelen, dan kun je hier zelf misschien kracht en hoop uithalen.' New Age-credo voor kindertjes? Ik dacht het niet, kijkend naar de voorstelling. De twee jongens gaan inderdaad ieder hun eigen weg. Voor de een is dat ergens achteraan lopen waaruit hij zekerheid denkt te kunnen halen. Voor de ander is dat opgesloten en rondgereden worden in een hutkoffer met meerdere deksels maar zonder een echte uitgang. Als die jongen zijn bange hoofdje uit die hutkoffer steekt ziet hij een meisje dat ook haar weg kwijt is. Hij kan haar wel zien maar niet aanraken, ze is letterlijk onbereikbaar, want zelf met hele andere dingen bezig dan met die jongen in de hutkoffer. Ze is alleen, wil dat niet blijven maar denkt dat dat moet. Iedere keer als ze denkt een overwinning op zichzelf te hebben behaald, wordt ze belaagd door twee in lange, zwarte pijen gestoken demonen, die haar helemaal kapot maken - levert heftige scènes op. Uiteindelijk vindt ze haar engel en blijkt ze te kunnen vliegen - nee, geen theatertruuk, het ís dansen. Langzaam maar zeker wordt de voorstelling die Geld heet, een associatieve vertelling over drie kinderen die hun weg zoeken door een woud van onbeheersbaar lijkende angsten en dát-is-toch-zeker-zó-redeneringen. Wanneer woorden in deze theatergebeurtenis tekort schieten, dan nemen de bewegelijke lijven van de acteurs het roer over, wordt de zoektocht dansant, met een prachtige partituur eronder, erachter en erboven, vol geraffineerd gekozen muziek. De voorstelling Geld is eigenlijk één ijlende nachtmerrie, die uiteindelijk maar over één vraag gaat: als je iets wilt en je doet het niet, waaróm doe je het dan niet, waar ben je precies bang voor? Wat Flora Verbrugge doet in de voorstelling Geld is voor de grote vragen van kleine kinderen reeksen beelden verzinnen, die ze zelf 'oer-beelden' noemt, waarvan ze het gevoel heeft dat ze kapot zijn gemaakt, of hun betekenis hebben verloren. Gespeeld wordt er door Arjan Bouw, Annemarie Feltmann, Julian Goldsman en Amina Meliani, in een betoverend mooie vormgeving van Bärbel Jahn. Ze leveren een niet bepaald eenvoudige voorstelling af, niet gelikt, schaamteloos, zeldzaam emotionerend, alleen in grote concentratie te genieten - de kinderen om mij heen en ikzelf waren binnen de kortste keren verkocht.
De Groene Amsterdammer, 2001 |