|
Rode tepels rood verven
Het is de vierde versie binnen twaalf jaar tijd, dus er is iets aan de hand met dat toneelstuk Lulu van Frank Wedekind (1864-1918). Maar wat?
- door Loek Zonneveld
De toneeltekst Lulu is voltooid in de winter van 1900-1901, verscheen eerst in een tijdschrift (Die Insel, 1902) en daarna in Berlijn in boekvorm (1904). De volledige oplage van die publikatie is in beslag genomen door de officier van justitie, waarna auteur en uitgever werden aangeklaagd wegens het verspreiden van 'unzüchtiger (ontuchtige, onkuise) Schriften'. Daar zijn drie gerechtelijke vonnissen op gevolgd: in het eerste (Landgericht I, Berlijn) werden Wedekind en zijn uitgever vrijgesproken en werd het boek voor verkoop vrijgegeven; in de tweede (Reichsgericht Leipzig) werd dat vonnis weer vernietigd - auteur en uitgever werden wel degelijk schuldig bevonden aan pornografie, Lulu was definitief not done; in het derde vonnis (Landgericht II, Berlijn) werden auteur en uitgever weliswaar vrijgesproken, en werd er een stuk genuanceerder geredeneerd over artistieke vrijheid, maar Lulu mocht in zijn oorspronkelijke vorm niet meer worden gepubliceerd. Waarna Frank Wedekind begon te schrappen, schaven en vijlen aan de tekst, een zeer sarcastische 'Proloog in de boekhandel' toevoegde (met als optredende personages een 'normale lezer', een 'bedrijvige uitgever', een 'beschaamde schrijver' en een 'hoge officier van justitie'). Tijdens Wedekinds leven is het stuk in de gecensureerde vorm opgevoerd in Hamburg en Stuttgart. Dat wil zeggen, het werd elders ook wel gespeeld, maar slechts in besloten voorstellingen. In 1987 werd het manuscript van de 'oerversie' teruggevonden, waarna in 1988 de wereldpremière van die versie plaatsvond, in het Schauspielhaus Hamburg, regie: Peter Zadek, speelduur: ruim vijf uur. De oerversie van de tekst is sindsdien drie keer in Nederland gespeeld: bij Toneelgroep Amsterdam (1989, titelrol: Chris Nietveld, regie: Ivo van Hove), bij Hollandia (1994, titelrol: Betty Schuurman, regie: Johan Simons) en bij Het Nationale Toneel (1999, titelrol: Angelique de Bruyne, regie: Johan Doesburg). Theu Boermans en zijn Theatercompagnie (titelrol: Halina Reijn) voegen zich nu, een eeuw na het voltooien van het manuscript van Wedekind, in deze rij. Allemaal mannelijke regisseurs, jawelzeker, inderdaad. De enige vrouw die ik Lulu heb zien regisseren was Annemarie Prins, bij haar eigen gezelschap De Salon, met Elja Pelgrom in de titelrol. Dat was in 1986, één jaar voor de ontdekking van de 'oer-Lulu'. Wedekind noemde zijn stuk afwisselend 'eine Monstretragödie' of 'eine Schauertragödie'. Te vertalen als 'griezeltragedie'. Ik persoonlijk geef de voorkeur aan 'huivertragedie'. Er zijn vijf bedrijven. In het eerste is Lulu achttien jaar, getrouwd met een oudere arts (Goll), die haar Ellie noemt. Ze poseert in een gewaagd Pierrot-kostuum voor de twintig jaar oudere schilder Schwarz. Als ze even alleen zijn probeert de schilder Lulu seksueel te overweldigen. Echtgenoot Goll ontdekt dat en sterft ter plekke aan een hartaanval. In het tweede bedrijf zijn de schilder en Lulu ondertussen getrouwd, hij noemt haar Eva. De oudere krantenmagnaat Dr. Franz Schöning (in het eerste bedrijf nog slechts een passerende atelierbezoeker) blijkt al sinds Lulu's dertiende levensjaar een combinatie te zijn van weldoener, beschermer en minnaar. Hij wil nu echter een huwelijk-op-stand sluiten en maakt een einde aan zijn relatie met Lulu. Schwarz betrapt hen beiden bij de ruzie die dan ontstaat, ontdekt de voor hem verschrikkelijke werkelijkheid en pleegt zelfmoord. In het derde bedrijf wonen Lulu en Dr. Franz Schöning samen als man en vrouw, Schöning is morfinist en jaloers, Lulu heeft de mannen als speelgoed ontdekt, wordt ondertussen in stilte aanbeden door de lesbische Gräfin Geschwitz, en plant een avond met de ingehuurde gigolo Roderigo Quast, én (tezelfder tijd) een intiem souper met de zoon van Schöning, Alwa. Dr. Schöning betrapt Lulu, dwingt haar (mede onder invloed van een zware dosis morfine) tot zelfmoord, maar wordt inplaats daarvan door haar doodgeschoten. Lulu en Alwa Schöning vluchten naar Parijs. In het vierde bedrijf is Lulu daar terecht gekomen in een mondain milieu, waar ze wordt achtervolgd door de ondertussen hopeloos verliefde lesbienne Geschwitz en de gigolo Quast, die haar chanteert met de moord op Schöning (hij is overigens niet de enige). Lulu laat Quast (onder meer met behulp van Geschwitz) ombrengen en vlucht met Alwa Schöning naar Londen, Gräfin Geschwitz nog steeds in haar kielzog. Daar belandt ze in de prostitutie en wordt vermoord door Jack the Ripper. Dwars door het stuk heen wandelt een ouder, sjofel gekleed heerschap dat luistert naar de naam Schigolch. Hij wordt door Lulu 'vader' genoemd (maar ís dat waarschijnlijk niet) en duikt op de meest onwaarschijnlijke momenten steeds weer op in Lulu's leven. In het vierde ('Parijse') bedrijf zoekt Schigolch nadrukkelijk lichamelijk contact met Lulu ('Wir kennen uns schon so lange nicht mehr'), waarin ze toestemt, onder de voorwaarde dat Schigolch de chanterende gigolo Quast voor haar vermoordt. Schigolch volgt haar ook naar Londen, maar verdwijnt vlak voor de moord op Lulu in de anonimiteit. Zeker sinds de herontdekking van de 'oer-Lulu' heeft het stuk een cultstatus verkregen, waartoe de magistrale en eigenlijk nooit meer overtroffen voorstelling van Peter Zadek zeker heeft bijgedragen. Zijn protagoniste heette indertijd Suzanne Lothar, en zij werd door een Duitse kritikus omschreven als 'geen Lolita, geen kindvrouw en al helemaal geen femme fatale, maar een met de attributen van vrouwelijkheid uitgerust, leeg projectiescherm, waarop de mannen naar believen hun begeerten en wensen kunnen projecteren, wat overigens net zo hopeloos is als schrijven in water. Suzanne Lothar probeert nooit koket met haar billen te draaien. Ze lonkt niet met haar buik, haar borsten, haar heupen. Ze is als actrice aan het werk, zeer aanwezig, als een ongeforceerde, onophoudelijke kracht. Zij onttovert het stuk. Het is geen erotische toneeltekst meer, maar komisch. Niet tragisch, maar troosteloos.' Nu weet ik best dat het flauw is om theatermakers anno 2001 met de superlatieven van dertien jaar geleden om de oren te slaan. Toch moest ik zeer aan die beheerst opgeschreven karakteristieken van Suzanne Lothar terugdenken, toen ik bij de Theatercompagnie Halina Reijn als Lulu aan het werk zag, of liever, toen ik de hand van Theu Boermans in zijn regie van Lulu terugherkende. In een bij de voorstelling verspreid foldertje staat de volgende zin: 'Lulu heeft in de voorstelling van De Theatercompagnie geen vaste identiteit en neemt verschillende gedaantes aan, conform de wens van de mannen met wie ze leeft.' Waar komen die wensen (of projecties van wensen) dan vandaan? Volgens Boermans (in een interview in het Parool) uit angst: 'Angst voor iets wat mannen vrouwen toedichten en waarvan ze tegelijkertijd niet willen weten wat dat is.' Het vrouw geworden scherm van die projecties wil Lulu-vertolkster Halina Reijn wel zijn. In een vraaggesprek met NRC-Handelsblad zegt ze: 'Ik speel tamelijk terloops en wil er niet zo nadrukkelijk begeerlijk uitzien. Het gaat erom wat de mannen van Lulu maken.' En, even verderop: 'Ik moet nog leren om mijzelf gedoseerd open te maken'. Dat is precies wat deze voorstelling, wat deze Lulu-vertolkster niét doet. Niet een beetje niet, maar helemaal niet. Misschien op die eerste opkomst na, met dat ruitenrokje, de vlechtjes en de potsierlijke witte sokjes. Maar als Halina Reijn zich heeft verkleed in haar opzichtig-doorzichtige poseer-kostuum gaat het meteen mis: haar Lulu dirigeert vanaf dat moment de scène, iédere scène opnieuw, met een dusdanig geposeerde naaktheid, met een gewild zich letterlijk blootgeven, dat alle projecties van de mannen om haar heen fataal achter die hopeloze invuloefening verdwijnen. Het is, om een bekende acteer- en regie-blunder te parafraseren, rode tepels rood verven. Ik begon me, gaandeweg de vier uur die de voorstelling in beslag neemt, plaatsvervangend te generen voor dit kleffe, juist zeer onkwetsbare machtsvertoon, waardoor de vertoning al vrij vroeg fataal omkieperde, en de heren steeds wezenlozer achter de reeds geheel voor hen ingekleurde, vleesgeworden mannenfantasie begonnen aan te drentelen. Nog een wonder dat een aantal van die mannen, ondanks het opgelegd pandoer van een pikkebroekengedrag, prachtrollen neerzetten. De schilder Schwarz bijvoorbeeld, een mooie creatie van Harry van Rijthoven, die de verbazing en verbijstering, die eigenlijk in Lulu moet zitten, in felle kleuren schildert (truttige ingreep van de regie trouwens, Schwarz is een computerkunstenaar). En Dr. Franz Schöning, die van Dries Smits een grimmige, cynische, scherpe verklanking krijgt: een wereldvertolking! Er zijn echter ook mindere goden. Waar Mike Reus (Alwa Schön) heeft leren spreken in het openbaar weet ik niet, maar veel kan hij er niet van hebben opgestoken. Zijn tekstbehandeling deed nog het meest aan Swiebertje denken, misschien een misplaatst eerbetoon aan de te elfder ure heengezonden acteur Joop Doderer, die Schigolch zou spelen. Dat doet nu Jan Decleir, die raar genoeg met zijn geslenter en zijn mondharmonica om en bovenop het speelvlak intrigeert, zolang hij niet óp is dus, maar eenmaal op scène irriteert hij mij bovenmatig, omdat hij een geheim mist, een dampkring van vermoedens die om deze rol heen zou moeten hangen. Het decor - een betonnen doos, ontwerp Bernhard Hammer - voldoet in de eerste drie bedrijven als een neutraal speelhol voor een huivertragedie, maar net als de tragedie zelf begint te huiveren (in het vierde en vooral het vijfde bedrijf) moeten de acteurs over onhandig gedrapeerde panelen wankelen teneinde niet in het water te vallen, en uiteindelijk op kniehoogte door dat water waden - Theu Boermans is weinig scheutig met zijn freudiaanse symbolen. En dan was er natuurlijk nog dat affiche, de zoveelste uitvergrote vagina uit de toverdoos van ontwerper Anthon Beeke. De 'protest'-stickers die er her en der in Amsterdam overheen zijn geplakt ('kutkerels' en 'alleen mannen maken een affiche zonder kloten') blijken een uitvinding van de publiciteitsafdeling van het gezelschap zelf. Het is de kwadratuur van de theatrale illusie die zegt over seksuele pathologiën te gaan. En ik meen te hebben gezien waar dat uiteindelijk toe leidt: plat, seksistisch kerelstoneel. De Groene Amsterdammer, 2001
|