Wortels van de haat

 

'Kleine luiden' van Maxim Gorki door TG Oostpool op het terrein van het Openluchtmuseum Arnhem.

 

Loek Zonneveld

 

 

Wat is het tegendeel van wegwimpelen? Dacht ik, kijkend naar het spel van Han Römer als de welgestelde kleinburger Bessemjónov in Gorki's Kleine luiden. Hij speelt steeds met de ondertoon van: ach, het zou wat, laat maar zitten, ik doe er niet toe. En tegelijkertijd dringt hij zich op, neemt het tirannieke centrum van de handeling op gewelddadige wijze in bezit. 'Binnenwimpelen', dát is wat-ie doet. Vergelijkbaar met de horror van tantes uit mijn kindertijd: kniptas op schoot, fel keffen, sleutelzin: 'Het ís toch zeker zo!'

Mijn lach om Han Römer is ook geen voluit-lach, eerder een grijnslach, grimlach misschien, zo'n lach die overdwars in de keel blijft steken. Bessemjónov is een gevaarlijke man, hij snijdt met zijn binnenhuisterreur iedereen de pas en de adem af, tot stikkens toe. Het klimaat in het ruim bemeten huis van de Bessemjónovs striemt enge geesten uit flessen: haat, doodsverlangen, liefdeloosheid, verzet. Het stuk, Gorki's dramatische eersteling (première in 1902) zien de makers als metafoor voor Rusland in die tijd. Ze verplaatsten de handeling naar de jaren vijftig in Nederland, het 'aspirine'-tijdvak (gevoelens van onvrede? hoofdpijnpilletje en het is over!). Een verkalkte samenleving, met de opstandige stiefzoon Nil als symbool voor het verlangen naar een nieuwe tijd, zegt de programmakrant.

Klinkt deftig, zal allemaal wel. Wat ik zie is een tijdloze sectie op kleinburgerlijke verkramptheid in denken, met Gorki als de genadeloze patholoog-anatoom van de radeloosheid. Prachtig gedreven gespeeld door een voorbeeldig ensemble. En op een verrassende plek: een soort fabriekshal op het terrein van het Arnhemse Openluchtmuseum. Normaal gesproken staan hier oude landbouwmachines tentoongesteld, ingeklemd tussen molens en kopieën van boerderijen en Zaanse schansen. Ontwerper Paul Gallis heeft er een doormidden gekliefd huis in gebouwd, waar simultaan, op meerdere plekken, scènes door elkaar zijn gesneden. Ritmisch is de voorstelling een wonder van precizie: er zijn veel kakafonische momenten, op de juiste ogenblikken concentreert de handeling zich op sleutelscènes, conflicten, uitbarstingen.

Omnipotent aanwezig is de huissloof Stepanida, een creatie van Marlies Hamelynck. Ze slooft en zucht en steunt, binnen en (zichtbaar) buiten het huis. Als ze in de entre-acts de rotzooi van het zojuist geëindigde bedrijf opruimt, is ze een struise dame. Zodra het kunstlicht weer aanfloept, transformeert ze tot de kromgegroeide steunbeer van deze tot hel verworden mini-samenleving. En aan het eind doet ze, op het Leitmotiv van de voorstelling, een dansje dat zó aandoenlijk en zó troostrijk is, dat er een huiver trok van mijn kruin tot mijn tenen.

Wie gedemonstreerd wil zien waar een deel van de wortels van de haat liggen, waaruit een radeloos volk op 15 mei de krachten put, om massaal achter een losgeslagen bende van gesjeesde politici, gefrustreerde journalisten, Barbiepoppen, excuus-allochtonen, wapenhandelaren en tweedehandsautoverkopers aan te macheren, kan ik van harte een retourtje Arnhem aanbevelen.

Bij wijze van spreken achter hun eigen rug om, hebben de makers van Kleine luiden een griezelig-actuele voorstelling gemaakt.

De Groene Amsterdammer, 2002

Home