'Wiedergutmachungsjuden' op de Duitse podia

 

 

Op de dag van Martin van Amerongens begrafenis publiceerde Mets & Schilt zijn laatste essay in boekvorm: 'Shylock, woekeraar'. Daarin signaleerde hij in het Duitse toneel van na de Tweede Wereldoorlog een hoog gehalte aan 'Wiedergutmachungs-Shylocks'.

 

- door Loek Zonneveld

 

Midden in zijn Shylock-essay schrijft Martin van Amerongen: 'Shylock is na (en door) de Tweede Wereldoorlog een hybridisch monster geworden. (...) De joodse woekeraar werd, nadat zijn vervolgers in Neurenberg waren opgehangen, veredeld tot een soort bloedbroeder van Nathan de Wijze, en om zijn gedrag te verklaren werden de christenen zo onsympathiek mogelijk afgeschilderd. Met name in de beide Duitslanden wemelde het van de "Wiedergutmachungs-Shylocks", wat over het algemeen de kwaliteit van het gebodene niet ten goede kwam.'

Op het repertoire van de Duitstalige theaters telde ik het afgelopen voorjaar drie ensceneringen van Christopher Marlowe's De jood van Malta, drie versies van Shakespeare's De koopman van Venetië, en maar liefst vier produkties van Lessings Nathan de Wijze, de Duitse bloedbroeder van Shylock, aldus Van Amerongen. Mijn reis langs Wiedergutmachungsjuden op de toneelplankieren van onze Oosterburen begint bij die laatste, de wijze jood Nathan in het multi-etnische Jeruzalem van de twaalfde eeuw.

Theater am Schiffbauerdamm, Berlijn. De directeur van dit oude Brecht-theater, Claus Peymann, heeft Lessings Nathan der Weise op het repertoire van het Berliner Ensemble gezet, als reactie op de aanslagen van 11 september 2001. Het programmaboekje bevat, behalve teksten van Heiner Müller, Hannah Arendt en George Tabori, drie foto's: de vernielde bibliotheek van Sarajewo (1994), ontheemde mensen in de Afghaanse hoofdstad Kaboel (1996) en de ruïnes van de Twin Towers in New York (2001). Dat er maar geen misverstand over moge bestaan: deze voorstelling gáát ergens over.

Gotthold Ephraim Lessing (1729-1781) schreef Nathan der Weise twee jaar voor zijn dood, het stuk beleefde pas twee jaar daarna in Berlijn de wereldpremière. Het 'dramatische gedicht in vijf bedrijven' staat geboekstaafd als een verzoeningsstuk. Dat komt waarschijnlijk door een van de beroemdste monologen uit de Duitse toneelliteratuur, de parabel over de drie ringen. Nathan vertelt dit verhaal ('anekdote' noemt hij het zelf) aan Sultan Saladin, die de rijkste jood van Jeruzalem vraagt welke van de drie wereldgodsdiensten, de joodse, de christelijke of de mohammedaanse, de ware is. Nathans parabel verhaalt over een ring die het bezit is van 'een man in het Oosten', een ring met een geheime kracht 'die wie de ring droeg als zijn toeverlaat / dierbaar maakt bij God en de mensen.' De ring gaat over van vader op zoon, en als een van de erfgenamen drie zonen krijgt die hem allen even lief zijn, laat hij voor die zoons drie kopiëen van de ring maken. Wanneer na de dood van de vader zijn zoons aan een rechter de vraag voorleggen, welke van de drie ringen de échte is, antwoordt deze rechter: 'Mijn raad is: neem de toestand als hij is / Als elk van u zijn ring heeft van zijn vader / Laat elk zijn ring dan aanzien voor de ware / Wie weet duldde de vader in zijn huis / De tyrannie van de ene ring niet langer / Vast staat: hij had u alle drie zeer lief / En: even lief - hij kon niet twee te kort doen / Ten gunste van een enkele.' De utopie van de evenwaardigheid der drie godsdiensten - jodendom, christendom, islam.

Nathan der Weise is een klassieker in de Duitse toneelliteratuur. In de inleiding bij de meest recente Nederlandse vertaling van de tekst (Dolf Verspoor, 1987, voor een vrije, commerciële produktie) werd vastgesteld: 'Achter de knappe tekening en evolutie van de karakters verrijst de intense actualiteit van het stuk voor onze tijd. Het probleem van conflicten en gefrustreerde harmonie in een samenleving van uiteenlopende godsdiensten en levenswijzen. De hoofdpersoon is Nathan, die een geteisterd leven (hij verloor zijn hele familie aan pogroms) met wijsheid voortzet samen met een door hem geredde, aangenomen dochter en haar christelijke dienster. De noodzaak van tolerantie staat ieder in dit stuk levendig voor ogen.' En omdat tolerantie, ondanks de gevoelde noodzaak, toch vaak ook een zeldzame deugd is, sleutelt Lessing in het vijfde bedrijf een onwaarschijnlijk happy end van compassie en begrip in elkaar, een geforceerde personificatie van Nathans ring-parabel: uiteenlopende tegenstanders blijken opeens familie van elkaar te zijn.

Overtuigende voorstellingen van Nathan der Weise heb ik nooit gezien. Daar verandert Claus Peymanns Berlijnse enscenering niets aan. De kale, voornamelijk in zwart uitgevoerde vormgeving van Achim Freyer, een leeggeruimd toneelhuis, zit vol graffiti van krijtschetsen: een davidsster, een hakenkruis, 'Juden raus', wat pornografische tekeningen, een crucifix, en - jawel - een vliegtuig dat op een gebouw aanvliegt. Bij aanvang van de voorstelling komen vlammen en rook uit de toneelvloer - Ground Zero. Natuurlijk, het staat in het stuk dat Nathan bij terugkeer van een zakenreis zijn huis voor de zoveelste keer ziet afgebrand door antisemitische medebewoners. Maar de overdaad aan politiek correcte signalen irriteert al voor er nog één woord van Lessings tekst heeft geklonken. Daarna ook trouwens. De multi-etniciteit van het twaalfde eeuwse Jeruzalem wordt verbeeld door een even kleurrijke als idioot uitgedoste serie randdebielen (excusez le mot, de keurige krant Frankfurter Rundschau sprak ook al over Grenzdebilen) uit een Jan Klaassen&Katreinvoorstelling (Kasperletheater), aangekleed met materiaal van een vlot opgeruimde rommelzolder (flotte Klamotte).

En zeker, de Nathan van Peter Fitz is temidden van deze kermis een monument van rust. Helaas, het is de rust van een vervroegd gepensioneerde dorpsonderwijzer, die alles na-druk-ke-lijk uitlegt, waardoor hij me tijdens de parabel over de ring deed denken aan Wim Kan, die tijdens een ingewikkelde conference tegen het publiek riep: 'U mag aantekeningen maken, hoor!'. Dat Peymann het zelf ook niet helemaal vertrouwde blijkt aan het eind, als hij, na Nathans laatste woorden ('Ze weten nog van niets, ze weten nog van niets'), een actrice op laat komen, vermomd als Lessing, die Heiner Müllers tekst Lessings Schlaf Traum Schrei als epiloog spreekt: 'Mijn naam is Gotthold Ephraim Lessing. Ik ben 47 jaar oud. Ik heb een of tweeduizend poppen vol zaagsel gestopt, wat mijn bloed was, ik heb een droom gehad over theater in Duitsland, ik heb openlijk over dingen nagedacht die me niet interesseerden. Dat is nu voorbij. Gisteren heb ik op mijn huid een dode vlek gezien, een stuk woestijn: het sterven begint. Respectievelijk: het gaat sneller. Overigens ben ik het ermee eens. Eén leven is genoeg. (...) Vergeten is wijsheid. De goden vergeten het snelst. Slapen is goed. De dood is een vrouw.'

Mooie tekst. Helpen deed het overigens niet meer. Het stuk van Lessing was immers kaputt geregisseerd.

***

In de inleiding bij haar vertaling van Chistopher Marlowe's The Jew of Malta schrijft Elfride Jelinek dat het hier om een onvervalst antisemitisch stuk handelt, omdat 'alle antisemitische stereotypen erin voor komen.' En inderdaad, het centrale personage Barabas voldoet in alles aan de ergste karikaturen uit Julius Streichers nazi-blad Stürmer. Barabas ís zijn eigen verhaal, hem karakteriseren is tevens de fabel van het stuk onthullen: hij is steenrijk, gierig, hij haat andersdenkenden, let slechts op zijn eigen voordeel, laat daartoe twee minnaars van zijn dochter elkaar uit de weg ruimen, vergiftigt een compleet nonnenklooster (waaronder zijn eigen dochter), wurgt een monnik en liegt een tweede naar de galg, laat Malta achter als een ruïne, maar bedriegt ook het Turkse leger, waarbij hij zich aanvankelijk aansluit. Voor dit alles belandt hij uiteindelijk op de brandstapel. Jelinek heeft een curieus excuus voor de seriemoordenaar Barabas: hij doet het uit wraak, omdat de Maltezer autoriteiten zijn complete vermogen in beslag hebben genomen. Ook argumenteert ze dat Marlowe's antisemitisme uiteindelijk het antisemitisme als fenomeen ontmaskert. Ik heb de Weense enscenering, waar Jelinek haar vertaling voor maakte, (regie: Peter Zadek, hoofdrol: Gert Voss) niet bezocht, maar die ontmaskering hebben de Duitse theaterverslaggevers in meerderheid in ieder geval niet gezien, eerder een maskerade van antisemitische cliché's: Zadeks inktzwarte wereldrevue met Voss als haar intelligente spreekstalmeester. Ik koos voor de voorstelling van Der Jude von Malta in Düsseldorf, vooral omdat de jonge regisseur Thomas Bisschoff me interesseert.

Hij gebruikt de helft van de vier uur die Zadek in Wenen voor zijn ontmaskerings-maskerade nodig heeft. Bisschoffs enscenering is streng, onderkoeld, in een prachtig decor (Uta Kala) van een blauw betegelde kubus met hoge smalle trappen en slechts enkele rode sofa's als meubilair - het geheel op een draaitoneel, wat de snelheid van de enscenering veel goed doet. Het ensemble raast koelbloedig door deze vertelling van kaltes Grauen, met als onderliggende mededeling: als iedereen ophoudt met nadenken, dan is dit slachtveld het resultaat. Bisschoffs enscenering is de representatie van de omschrijving die de literatuurhistoricus Hans Mayer ooit van dit stuk en haar centrale personage gaf: 'De reïncarnatie van de categorische imperatief der immoraliteit'. Een knappe, heldere voorstelling, met een souvereine Michael Abendroth als Barabas.

Maar dan: zelden een regie gezien, waarbij de regisseur zijn werk in de laatste minuten van de voorstelling verknalt. Inplaats van te branden, daalt Barabas langzaam van een trap af, gaat op de onderste trede zitten, en citeert nadrukkelijk enkele regels uit de Internationale. De seriemoordenaar geportretteerd als verworpene der aarde - mijn mond viel open, mijn broek zakte af. Onbegrijpelijk dat je daarmee wegkomt ook, in een theatercultuur waar dit gruwelijke stuk (ík zou er nooit aan beginnen en het ook geen regisseur aanraden) maar liefst op drie plaatsen wordt gespeeld, terwijl (zijsprong) Fassbinders Het vuil, de stad en de dood tot nu toe nergens in Duitsland mag en kan worden opgevoerd. Zelfs niet in een gastoptreden van het stuk door een gezelschap uit Tel Aviv (het plan was er, de voorstelling beschikbaar, het Gastspiel werd in 2000 verhinderd).

Fassbinders geruchtmakende personage A., die de rijke jood wordt genoemd, is een engel, wat heet: een heilige vergeleken met Marlowe's Barabas. Martin van Amerongen had me op dit punt overigens hardhandig gecorrigeerd: Barabas is een archaïsch monstrum van vóór de holocaust, Fassbinders rijke jood heeft de stank van de gasovens nog in zijn kleren hangen.

***

Tot slot dan toch: eindbestemming Shylock, reisdoel München, Der Kaufmann von Venedig bij het Bayerischen Staatsschauspiel in het Residenztheater, door de inwoners van München met de koosnaam 'Resi' bedacht. Het is een keuze voor de regisseur, Dieter Dorn (1935) en zijn twee prachtige spelers, Rolf Boysen (1920) en Thomas Holtzmann (1927), als resp. Shylock en Antonio, de werkelijke koopman van Venetië. Het is een keuze ook voor traditie, conventie, volgens sommigen wellicht: ouderwets toneel - maar dat zou een oppervlakkige constatering zijn. Dorn is wat ze in Duitsland een Schauspielverführer noemen, een regisseur die zijn toneelspelers tot grote hoogten en intelligente diepgang weet te verleiden. Daaronder, naast zijn twee protagonisten uit Shakespeare's 'Kaufmann', ook Sybille Canonica (Portia) en Michael von Au (Bassiano). Vier personages, drie paren: Portia houdt van Bassiano, Shylock en Antonio staan lijnrecht tegenover elkaar, er is een grote zielsverwantschap tussen Antonio en Bassiano.

Het verhaal is bekend. Antonio stelt zijn ruime kredietwaardigheid ter beschikking om Bassiano bij Shylock drieduizend ducaten te laten lenen, om daarmee de gunsten te winnen van Portia. Aan de lening hecht Shylock - bij wijze van grap, zegt hij zelf - een merkwaardig onderpand: indien de lening niet op tijd wordt betaald, mag Shylock een pond vlees snijden uit de hartstreek van Antonio. Bassiano wint de gunsten van Portia, deze schenkt hem een ring die hij nooit meer mag afgeven. Antonio is ondertussen in financiële moeilijkheden geraakt, zodat Shylock - woedend omdat zijn joodse dochter Jessica er met een christenjoch vandoor is gegaan - zijn onderpand opeist. Het komt tot een proces (het beruchte vierde bedrijf) waarin Portia, vermomd als jurist, Antonio verdedigt en Shylock middels een kleine-lettertjes-truc afdroogt, uitkleedt en ten diepste vernederd. Antonio zet Bassiano onder grote druk om de ring van Portia als beloning aan de jurist (de vermomde Portia) af te geven, wat in het vijfde bedrijf nog tot de nodige verwikkelingen leidt. Uiteindelijk krijgt iedereen iedereen, behalve Shylock en Antonio - die laatste hád al niemand en blijft ook alleen achter.

Sinds het stuk weer salonfähig werd in het naoorlogse Duitsland (ongeveer vanaf het begin van de jaren zestig van de vorige eeuw), zijn er allerlei varianten van wat Martin van Amerongen Wiedergutmachungs-Shylocks noemt langs de Duitze voetlichten geschuifeld: van mild, bitter en boosaardig, tot saftig klischeesemitisch en neurotisch. Uitzondering op die regel was - ook volgens Van Amerongen - de koud-calculerende beursbengel van Gert Voss en Peter Zadek (1988). Daaraan kan nu de interpretatie van de 82-jarige Rolf Boysen worden toegevoegd: Shylock als venijnig acteur, als grimlachende Spieler, die met de hem omringende christenhonden een satanisch spel speelt, graag hoog inzet, zich constant bewust is van het risico dat de anderen hem de loef af zullen steken, al was het alleen maar omdat ze met meer zijn. Geweldig hoe Boysens Shylock met van spelplezier twinkelende ogen voortdurend weer zijn geniale grap van het pond vlees herhaalt, op de beroemde rancune-monoloog ('Heeft een jood geen ogen ...') lijkt hij thuis veel geoefend te hebben, als een amateurspeler die in het café steeds met dezelfde teksten succes heeft. Maar als hij naar het proces komt, is zijn rug gebogen, hij weet dat hij de lat nu te hoog heeft gelegd, Shylock incasseert zijn verlies als een beroepsgokker, zijn wraakgevoelens waren groter geworden dan hijzelf, Boysen laat zich tijdens de rechtszaak letterlijk tegen de wand van het toneelhuis kapot argumenteren.

Thomas Holzmann geeft in zijn verklanking van Antonio een impliciet antwoord op de vraag, waarom deze koopman zijn vermogen op het spel zet voor de losbollige charmeur Bassiano. Hij houdt van die jongen. Nee, niet als de platte karikatuur van de oudere homoseksueel die een jonge knaap in zijn bed lonkt. Deze, door Michael van Au prachtig gespeelde Bassiano, heeft een teder respect voor Antonio, hij is zijn enige redding uit de permanente staat van ernstige depressie waarin de koopman verkeert. De platonische liefdesverhouding tussen deze twee mannen, inclusief hun broze fysieke contact, dat het ene moment mag bestaan en het volgende ogenblik weer nerveus lachend wordt afgeweerd, geeft de voorstelling een fraaie onderhuidse spanning. Ook in de rechtszaak, als Antonio immers weet heeft van de trouwplannen van Bassiano en Portia. De koopman is nu zijn ijkpunt in het leven (Bassiano) kwijt, hij wil eigenlijk graag dood, láát die Shylock maar snijden. Als Shylock vervolgens met juridische argumenten bekwaam onderuit wordt gehaald, lijkt Antonio teleurgesteld. Nu moét hij wel verder leven, mét de demonen die zijn depressies voor hem zijn geworden. Aan het eind van de voorstelling, als iedereen iedereen heeft gekregen, staan de twee mastodonten, Shylock en Antonio, Boysen en Holtzmann, als door het leven getekende en door hun titanengevecht diep verwonde, eenzame oude mannen aan weerszijden van het ruime speelvlak. Ze kijken elkaar aan met een keelsnoerend indringende blik, waarin zich werelden weerspiegelen. Dieter Dorn en zijn ensemble hebben gedaan waar het in het toneel toch altijd weer om gaat: goed een stuk lezen en het vervolgens helder, als nieuwe tekst vertolken.

Deze anti-Wiedergutmachungs-Shylock had ik graag nog eens met Martin van Amerongen bekeken.

 

De Groene Amsterdammer, 2002

Deze tekst is een ingekorte versie van het essay 'Der heitatlose Jude' uit Etcetera, 2002

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Home