|
'Als uw oog niet meer kan huilen'
De ingrediënten voor een familiedrama. Een drankverslaafde vader, een jonge zoon die in een verkeerd lijf lijkt te zijn geboren, een oudere zoon die zich wentelt in jazz, saxofoons en auto's, een ziekelijke moeder. Het is 1956, op de radio horen we berichten over een ter dood veroordeelde man in Amerika.
- door Loek Zonneveld
Het stuk heet De nacht, de moeder van de dag, het is in 1982 geschreven door de Zweedse auteur Lars Norén (1944). Bij het Utrechtse gezelschap De Paardenkathedraal ontleent de voorstelling de nieuwe titel aan een Cole Porter-song uit de film The Gay Divorcee (de eerste Hollywood-hit van Fred Astaire en Ginger Rogers uit 1934), Night and Day. Het lied wordt aan het eind van het stuk gezongen door David, de jongste zoon, die zo afscheid neemt uit de hel die familie heet: 'Night and Day / You are the one / Only you beneath the moon and under the sun / Whether near to me or far / It's no matter darling where you are / I think of you / Night and day'. We bevinden ons in het niet zo goed lopende hotel Aurora, in Zweden, 1956. De buitenwereld komt uit een radio. Jazzmuziek, berichten over een ter dood veroordeelde Amerikaanse kidnapper, die al acht jaar op zijn doodvonnis wacht. Martin (52), de eigenaar van het hotel, is sinds het eind van de jaren twintig getrouwd met Elin, nu een kettingrokende vrouw van 50, ziekelijk, kanker onder de leden - in Stilte, het vervolg op dit stuk uit 1984 is ze terminaal patiënt. Hun eerste kind, Georg, nu 26, is verwekt in de schaduw van de Grote Depressie van 1929. Hun tweede kind, David, is verwekt aan de vooravond van de tweede wereldoorlog. Daartussen heeft Elin nog een miskraam gehad, een meisje, de dochter waar ze zo naar verlangde. We kijken naar dit gezin, bijna een etmaal lang (van 8 uur 's morgens tot half drie 's nachts) door de ogen van David, die deze dag zestien is geworden. Hij voelt zich niet gewenst, zou ook liever het meisje zijn waar zijn moeder ooit op hoopte. In de tekstloze openingsscène van De nacht, de moeder van de dag, schrijft Norén voor: 'David gaat dichterbij de spiegel, kijkt bij zichzelf naar binnen, kust zichzelf in de spiegel, doet zijn broek omlaag, stopt zijn geslacht tussen zijn benen, verstopt het zodat hij eruit ziet als een meisje, rookt en speelt vrouw.' In het stuk worden twee levensvragen met een fileermes uit elkaar gesneden. Alcoholisme. En: ontluikende homo- of transseksualiteit. Koning Alcohol regeert over Martin, de vader, de door torenhoge schulden geplaagde hoteleigenaar, de echtgenoot die zijn vrouw niet meer mag aanraken. Hij is, na een levensbedreigend delirium, geruime tijd opgenomen geweest in een ontwenningskliniek, door zijn omgeving consequent 'gekkenhuis' genoemd. En nu is hij weer begonnen. Een nieuwe carrière als spookdrinker: overal minibarflesjes verborgen, pepermuntjes op zak, mondwater binnen handbereik. Zoon David wordt beheerst door het verlangen iemand anders te zijn, in een meer showy omgeving dan liefst, misschien ook het liefst als de vrouw die hij in zijn moeder zozeer begeert, en al even hard haat. Martin en David, de wanhopig zuipende vader en de al even wanhopig naar zijn puberende identiteit zoekende zoon, ze hebben ontzettend veel te verbergen. Dat verbergen verstikt hen. Maar vlak vóór het stikken gaat de wurggreep weer weg van de keel. En moeten ze voor de zoveelste keer opnieuw leren adem te halen. De personages in Noréns stuk liggen op de pijnbank. Ze lijken dat niet in de gaten te hebben. Of stelselmatig te ontkennen. Hun zelfkennis gaat gehuld in zelfhaat, hysterie en manische depressie. Moeder Elin en zoon Georg zijn in dit droeve strijkkwartet de introverte tegenhangers van de explosieve 'spiegelflikker' en de radeloze kettingdrinker.
In de programmakrant bij de voorstelling legt regisseur Dirk Tanghe uit hoe hij deze hel heeft proberen vorm te geven: 'Een stuk als Night and Day moet bij het publiek naar binnen komen. Ik moet de acteurs als regisseur in een sfeer brengen, zodat het publiek bijna stiekum door de ramen van dat hotel naar binnen loert. Daarom zoek ik een code, een stilering. Maar pas op, alles zal gewoon lijken, maar toch zal het zeer gestileerd zijn.' De stilering begint in de vormgeving. Freek Luider heeft voor Night and Day een decor gemaakt dat oogt als het wit skelet van een gevangenis, én als een eindeloze ruimte vol kamers, én als de ooit chique hotellobby. Wij zijn voyeurs, kijken letterlijk overal dwars doorheen. Het decor is ook een inventief speelding: de reeks schuifdeuren is bijvoorbeeld een geestige barrière voor de bezopen Martin die regelmatig de weg kwijt is in zijn eigen hotel. Het keukenblok is recht tegenover de tribune geplaatst, zodat we frontaal kunnen genieten van het slapsticknummer dat Herman Bolten (Martin) maakt van het in dronken toestand bakken van een ommelet voor vier personen, terwijl hij tegelijkertijd op fluistertoon belt met een slijterij voor een bestelling, tevens de inhoudsopgave van zijn verslaving: brandewijn, eau de vie, chartreuse, whisky, bier en 'drie strega, dat vindt mijn jongste zoon zo lekker namelijk'. Freek Luiders vormgeving is gestileerd in één van de betekenissen die aan dat woord hangt: 'voorstelling in vereenvoudigde grondvormen'. Die vereenvoudigde grondvormen zijn echter in het acteren vrijwel afwezig. Het spel lijkt niet alleen 'gewoon', het is dat ook, in de zin dat de ruzies - en daar komen er in dit stuk nogal veel van voor - consequent een-op-een worden gespeeld, in een mateloos geschreeuw, waardoor zowel teksten als nuances verloren gaan. De wild-dansante rolopvatting van Jeroen van Venrooij als David maakte fysiek op mij bij vlagen veel indruk, maar zijn tekstbehandeling valt daarbij in het niet. Tanghe noemt David in zijn toelichting 'beschadigd', maar over de aard van die beschadigingen worden we niks wijzer, omdat de haarden van zijn explosies teloor gaan in een machteloos gekrijs. Davids tekstloze openingssène is een imposant gefladder, maar zijn cruciale act als 'spiegelflikker' (die term is overigens van zijn broer Georg) vervliegt als ether op een schaaltje, omdat Van Venrooij zichzelf geen rust gunt, of die van de regie niet heeft gekregen. Met het acteren van Herman Bolten als vader Martin is ook iets eigenaardigs aan de hand. Met name als hij een forse slok op heeft, wat, zoals uit het voorafgaande mag blijken, nogal eens het geval is. Ik geef toe, niks is lastiger als dronken spelen, de valkuilen zijn legio. Maar in zijn regie-aanwijzingen geeft Norén, die de verschijningsvorm van de zware Untergang-des-Abendlandes-dronk van nabij kent, regelmatig aan dat Martin zich bij zijn drankjes prettig lijkt te voelen. Daarom drinkt-ie ook. Uit zijn dagelijks bestaan is het plezier namelijk rigoreus weggegumd. Bolten speelt dat 'prettig voelen' door een merkwaardig commentaar in zijn rolopvatting te masseren. Ik kan dat commentaar niet anders samenvatten als bekkentrekkerij en raar doen, wat uiteindelijk een irritante vorm van schmieren oplevert, op het grove af, of Bolten zijn personage niet serieus lijkt te nemen. En dat heeft echt niks met stileren te maken, en trouwens ook niks met Herman Bolten, die een kanjer van een acteur is, die zijn vak serieus neemt. Ik raakte er danig van in de war. Is dit de bedoeling? En wie of wat is daar dan mee gediend? Moeder Elin, gespeeld door Harriët Stroet, lijkt last te hebben van die muur van schmiere waar ze tegenop moet spelen. De enige vrouw in deze wildenbeestenkooi van mannen is sowieso niet een van Noréns beste karakters. Ze wankelt van aangeefster van conflicten, via kansloos rustpunt in de familie, naar katalisator van álle conflicten. Vreemd genoeg is het meest schetsmatig geschreven personage van De nacht, de moeder van de dag, de oudste zoon Georg (vaak afwezig, gewelddadig in zijn optreden, rauw in de bek) in deze voorstelling de figuur die mij het meeste boeide. Thomas de Bres maakt van Georg het personage dat de kalme focus van een biddende buizerd heeft. Als vader Martin in de ommeletten-scène de etenswaren op de borden schuift alsof-ie het vuilnis buiten zet, komt Georg binnen, zijn armen tot de ellebogen in het vet - hij kluste net nog aan zijn auto. Terwijl hij zich wast begint hij zijn vader te observeren. Die blik is dodelijk - de roofvogel die wacht op de fatale duikvlucht. Martin wordt een sidderende muis die wacht op de doodssteek. Georg wacht tot hij publiek heeft - David en zijn moeder. Na zeven wurgende tekstpagina's slaat hij toe: 'Je bent weer begonnen te zuipen'. Prachtig! Ook in de enige scène in het stuk waarin alles even wordt doortrokken van een weldadige mildheid, als Georg en David samen altsax spelen, is Thomas de Bres een keelsnoerend rustpunt. Regisseur Tanghe heeft zijn muzikale effectencircus deze keer beperkt tot Verdi's Requiem, dat op een cruciaal moment voluit losbarst. Deze keer dus geen omgevallen cd-rek, en dat is winst. Want dat Tanghe hartstochtelijk op zoek is naar subtiele eenvoud in minimale stilering, naar het optimale toneeleffect middels kaalslag, dat bewees hij anderhalf jaar geleden met zijn regie van De familie Tót van de Hongaarse auteur Orkény. Dat beheerste, gecontroleerde toneelidioom beviel me toen zeer. Hij en zijn acteurs zullen oprecht van opvatting zijn dat dit onbeheerste en ongecontroleerde toneelidioom bij uitstek geschikt zijn om Noréns partituur-van-de-hel te laten zien, onder het motto: Wie dit familie-hotel binnengaat, late alle hoop varen. En inderdaad, we hebben het meegemaakt, tweeëneenhalf uur lang, zonder pauze, en het is allemaal bepaald niet onopgemerkt gebleven. Maar een etalage aan misverstanden over de krachtlijnen in De nacht, de moeder van de dag blijft deze voorstelling in mijn ogen ondertussen wel. Ze mist de rust en het inzicht van die ene regel uit het gedicht waaraan de titel is ontleend: 'Als uw hart geen zucht meer slaakt, als uw oog niet meer kan huilen'.
De Groene Amsterdammer, 2002
|