|
'Zweer bij jezelf, en ik geloof je'
De vijfde Shakespeare in het Openluchttheater van het Amsterdamse Bos (bespeeld sinds 1985) is een trotse keuze: Romeo en Julia. De afgelopen vier jaar was dat stuk twee keer het onderwerp van een succesvolle speelfilm, maar op een groot speeltoneel werkt het nog altijd op zijn mooist.
- door Loek Zonneveld
Romeo and Juliet, Shakespeare's eerste serieuze gooi naar een volgroeide tragedie, heet een jeugdwerk te zijn, wat alleen al een gemankeerde kwalificatie is omdat we geen echt jeugdwerk van Shakespeare kennen. Hij schreef het stuk naar alle waarschijnlijkheid in 1595 (bij het exact dateren van Shakespeare's stukken komt een hoop giswerk kijken), en als dat klopt dan ligt het stuk in de buurt van Richard II en A Midsummernight's Dream, respektievelijk een koningsdrama over iemand die een liefdesverhouding begint met de macht (en wentelt in eigenliefde), en een huwelijkskomedie over mensen die verliefd zijn op het verliefd zijn zelf. De ironie die steekt in de centrale personages van deze twee stukken, ontbreekt geheel in het liefdespaar van Romeo and Juliet. Zij geven zich - overigens met niet onaanzienlijke risico's en tot de dood erop volgt - totaal over aan hun liefde, en van hen beiden is vooral Juliet onvoorstelbaar moedig voor een meisje van veertien in een patriarchale samenleving. Maakt Romeo haar tijdens een feest nog het hof met slimme woordspelingen, Julia's liefdesuitingen komen - vooral tijdens de beroemde 'balkonscène' - recht uit haar hart: 'Meer dan de grenzeloze zee heb ik / Te geven, dieper is mijn liefde; hoe meer / Ik geef aan je, hoe meer ik zelf bezit / Het een is zo oneindig als het ander.' Ik citeer hier overigens de vertaling van Gerrit Komrij, want in het Amsterdamse Bos heb ik deze sleutelteksten niet gehoord - één van de spaarzame smetjes op deze voorstelling. William Shakespeare was eenendertig toen hij Romeo and Juliet schreef en hij stak Dante en Chaucer (die het thema van de fatale liefde tegen het decor van een familie-vendetta eerder bespeelden) naar de kroon omdat hij er iets wezenlijks aan toevoegde. Harold Bloom spreekt in zijn studie Shakespeare and the invention of the Human zelfs over een 'uitvinding', namelijk 'that the sexual becomes the erotic when crossed by the shadow of death; Shakespeare has founded the passion of two lovers not on the pleasures they had experienced, but on all the pleasures they had nót experienced.' Het plezier van de liefde wordt hen onthouden omdat hun beider families (Romeo is een Montecchi, Julia een Capuletti) verwikkeld zijn in een verbeten vete waarvan niemand de oorzaken meer kent en waar zij beiden (ook door hun superjonge leeftijd) buiten staan. Het is niettemin liefde op het eerste gezicht, ze trouwen in het geheim, maar nog vóór hun eerste nacht samen raakt Romeo verstrikt in de vendetta: hij steekt in woede de vooraanstaande Capuletti Tebaldo neer, nadat deze Romeo's beste vriend Mercutio in een tweegevecht heeft gedood. Romeo wordt verbannen, Julia uitgehuwelijkt aan prins Paris. De rest is list, misverstand en ongelukkig toeval. Julia slikt een drankje waardoor ze tweeënveertig uur schijndood is (en zo een opgedrongen huwelijk, haar tweede, ontloopt). Romeo krijgt de toedracht van die list niet te horen, vergiftigt zich in de graftombe van haar geliefde, die weer net te laat ontwaakt uit haar kunstmatige doodsslaap en zich naast haar dode Romeo doodsteekt. De Montecchi's en Capuletti's sluiten over de lichamen van de kinderen heen een 'grauwe vrede'. Het stuk is in de afgelopen vier jaar twee keer het onderwerp geweest van succesvolle speelfilms. In 1997 situeerde regisseur Baz Luhrmann het stuk in een moderne gangsteroorlog (met Leonardo DiCaprio en Claire Danes in de titelrollen). In 1998 creëerde regisseur John Madden een verzonnen vertelling (met historische figuren en een verbluffend accuraat beeld van de Elisabethaanse theaterwereld) over de ontstaansgeschiedenis van het stuk, middels de veelvuldig bekroonde film Shakespeare In Love. Laten we zeggen dat je op zijn minst niet bang moet zijn uitgevallen om het stuk, zo kort na deze publiekssuccessen in de bioscoop, op het toneel te brengen, en wel op het grootste podium van Nederland: het amfitheater in het Amsterdamse Bos. En bang is artistiek leider en huisregisseur Frances Sanders allerminst, ze had het stuk al lang op de verlanglijst en durfde het nu aan. Het tij zat echter niet mee: iedereen vindt dat dit zomertheater voluit bestaansrecht heeft, maar niemand wil het betalen, en dus hadden de producenten dit seizoen ruim een ton minder te besteden. Resulterend in zelfbeknibbelingen op het budget: minder acteurs dan eigenlijk nodig zijn voor het stuk, geen levende muziek maar in plaats daarvan wat getingeltangel op een bandje. De kritieken waren ook meteen zuur en snibbig: de oordelen varieerden van houtenklazenregie tot veredeld middelbareschooltoneel.
Ik ben twee keer gaan kijken. De eerste keer moesten de spelers een door zomerse plensbuien afgedwongen speelpauze van een aantal avonden overbruggen voor een matig gevuld auditorium, en dat maakte de vertoning wat mat. De tweede keer - een week later - bleek de voorstelling een feest, als vanouds: de volle bak (er gaan twee gevulde schouwburgen in) en een plensbui vlak voor de uitgestelde aanvang deden hun werk: de acteurs zetten zich van meet af aan schrap om de elementen te trotseren en het ongeduldige maar gretige publiek te plezieren. Het Openluchttheater Het Amsterdamse Bos is een akoestisch wonder. De beregende bomen leken hun werk als 'klankkast' nog beter te doen, en ik kan het weten want ik volgde de voorstelling vanaf de achterste rij. Het eerste halve uur van de voorstelling is verreweg het zwaarst omdat twee hindernissen tegelijkertijd moeten worden genomen: het wegstervende maar nog altijd harde daglicht slaat die iele figuurtjes in de immense speelruimte een beetje dood, en de vrij ingewikkelde verhoudingen moeten met veel te weinig acteurs uit de doeken worden gedaan. Het Capuletti-bal waar Romeo voor het eerst Julia ontmoet wordt een armetierige vertoning en door de tuttige muziek wordt dat er niet beter op. Maar als de duisternis het speelvlak (ontwerp: Stans Lutz) begint te omarmen en het uitgekiende licht onze focus richt, dan wint de voorstelling stap voor stap aan kracht. Ook door de heldere plaatsing van de figuren en hun mooie tekstbehandeling. De balkon-scène in het tweede bedrijf is daarvan een fraai voorbeeld. Om te beginnen ís er geen balkon (bij de opening van deze scène staat Romeo zelfs hoger dan Julia), vanaf een grote afstand bewegen ze langzaam maar zeker naar elkaar toe en van elkaar weg, tot ze op het hoogtepunt van dit tafereel dichtbij elkaar zijn - Julia: 'Zweer liever niet / Of als je echt wilt, zweer dan bij jezelf / En ik geloof je'. De toon van de twee vertolkers sluit effectief bij deze mise-en-scène aan. Vincent Croiset (Romeo) met een mengeling van branie en dat nét iets té enthousiaste van een jongeling die zijn kalverliefde voor een ander meisje meteen vergeet omdat hij in Julia iets herkent wat hij al lang leek te zoeken. Gaby Milder met de gretigheid van een jonge vrouw die iets meemaakt wat ze totaal niet kent, waar ze zelfs bang voor is, maar wat ze voor geen geld zou willen missen. Frances Sanders, die 'haar' bos als toneelruimte kent als geen ander, weet dat de poëtische voorspelbaarheid van de centrale personages (eens verliefd, steeds verliefd) stevig ondersteund moet worden door de rauwe onvoorspelbaarheid van de bijrollen, met name Romeo's vriend Mercutio, Julia's voedster Angelica, en de priester Fra Lorenzo, die het geheime huwelijk tussen de gelieven sluit en - ondanks zichzelf - zorgt voor de tragische ontknoping. Dat zijn alledrie buitenstaanders, ze hebben slechts indirect met de familievete te maken. (Mercutio wordt in het programmaboekje weliswaar bij de Montecchi's ingedeeld, maar dat ís hij niet.) Het zijn ook buitenstaanders in hun toon, hun taalgebruik, hun geaarde mentaliteit. Mercutio en Julia's voedster hebben met elkaar gemeen dat ze zijn geobsedeerd door seksualiteit als allesoverheersende drijfveer - romantiek wordt door hen weggewimpeld als gezwijmel in de ruimte. Ad Knippels (nieuw in het Bos) maakt van Mercutio een prachtig nummer, met de rafels er nog aan, met name in zijn sappig dronkenmansoptreden in het tweede en het spannende gevecht in het derde bedrijf. Mijs Heesen (hier al eerder te zien geweest, onder meer in 'Lear' in 1995) is geweldig op dreef als de voedster, ruw in de bek, kwistig strooiend met mooie oneliners, de heupflacon (met het hartversterkertje) en de gulle publiekslach steeds binnen handbereik. Fra Lorenzo is bij oudgediende Felix-Jan Kuypers in goede handen. Kuypers is een mooi voorbeeld van een acteur die het acteren in het Bos 'aan zijn kont heeft hangen'. En die Fra Lorenzo is weliswaar een sympathieke borst maar bepaald geen gemakkelijke speelklus: de man ouwehoert teveel, is overmatig bezig zijn best te doen maar let op cruciale momenten niet goed op. Kuypers maakt dat allemaal meer dan waar, hij heeft een groot bereik en een plezierige rust. Die rust zou ik in de regie van Frances Sanders wat meer hebben willen proeven. Ze gaat me soms gewoon te snel, het ritme lijkt te worden gedicteerd door de belofte in de proloog die Shakespeare niét heeft geschreven ('Dit alles zullen wij U tonen in nog geen twee uur tijd', hij spreekt over 'enkele uren'). Er is een verschil tussen timing en haast. Ik zat niet te wachten op een vertraging van het totale tempo, wel uit te kijken naar het af en toe de tijd als het ware even stilzetten, zonder op de energie van de voorstelling in te teren. Tijdens de eerste ontmoeting tussen Romeo en Julia verlangde ik naar wat adem, het sterven van Mercutio zou ik meer laten aankomen, willen incasseren, zo ook het verraad van de voedster aan het eind van het derde bedrijf. Tijdwinst, jagen en tempo gaan vaak ten koste van zeggingskracht. Tot slot nog even het geld. Er wordt in het Amsterdamse Bos geen entree gevraagd, na afloop gaan de acteurs met pet & muts rond. De ervaring leert dat er gemiddeld zes gulden zestig per bezoeker wordt gegeven. Dames en Heren, potentiële toeschouwers: Dat moet naar een tientje! Dan kunnen de producenten aan de overheden laten zien dat het publiek dit jaarlijks zomercadeau bereid is (ook financieel) te omarmen, en dat iedereen het doodzonde zou vinden als ze per 2003 moeten stoppen (een reëel gevaar). En dan kunnen die overheden eindelijk eens ophouden met wat ze nu al zestien jaar in commissie doen: de verantwoordelijkheid voor dit unieke theaterevenement naar elkaar toeschuiven alsof het om bedorven etensresten gaat.
De Groene Amsterdammer, 2001 |