'We zijn een soap'

 

 

Toevallig een paar stukken achter elkaar gezien over de ziekte die 'familie' heet. Nou ja, toevallig - het toneel is omgeveer geboren met familieverhoudingen als onderwerp. Is het ook toevallig dat moderne familiestukken steeds meer op soaps gaan lijken? En is het winst?

 

- door Loek Zonneveld

 

 

Een van de rustgevende kwaliteiten van soapseries lijkt me dat je er op je gemak bij kan eten, strijken of de afwas doen. Ik ben nooit thuis als die dingen worden uitgezonden, dus neem ik om de zoveel tijd een aflevering op, om te kijken waar we nu weer beland zijn. 'Goede Tijden Slechte Tijden' lijkt zich vanaf de seizoensstart geheel op vreemdgaan te concentreren (met een snufje borstkanker). 'Onderwerg naar morgen' heeft zich op paranormale verschijnselen gestort (met een toefje onvruchtbaarheid). Een aantal Nederlandse 'sitcoms' (comedies waar je even voor moet blijven zitten) houden zich onledig met de mannelijke hormonale spanningen die vooraf gaan aan buitenshuis neuken en jaloezie.

Alan Ayckbourn, een begenadigd Engels toneelschrijver die de comedy aan z'n kont heeft hangen, schreef voor zijn eigen theater in de badplaats Scarborough een marathontekst (Huis & Tuin) die nog het meest doet denken aan een in elkaar geschoven serie soapafleveringen met kittelende dialogen en geweldige oneliners (Ayckbourns handelsmerken). Het marathonkarakter zit in de lengte (in z'n geheel duurt Huis & Tuin een uurtje of zes) en in de afstanden die de acteurs moeten afleggen tussen huis & tuin, waar twee tribunes publiek de beide stukken onafhankelijk van elkaar (en, als ze er zes uur voor over hebben, áchter elkaar) bekijken.

Voor de onderneming heeft men, behalve watervlugge spelers, een uitgekiende technische crew nodig en een regisseur die behalve spelplezier ook het voetgangers-snel-verkeer kan regelen. Bij het Nationale Toneel in Den Haag viel de keuze op het technisch duo Donald Kleijn & Vincent Kok, en regisseur Antoine Uitdehaag. De PR-afdeling had mij eerst het deel Tuin toebedeeld, en daarmee trokken ze een zware wissel op m'n kijkersgeduld, want na die aflevering wilde ik naar huis, gegriefd door zoveel ongein en flauwekul achter elkaar. De nieuwsgierigheid won het van de lamlendigheid, gelukkig maar, want in het deel Huis valt aanzienlijk meer te genieten.

Het verhaal is simpel: succesvol zakenman wordt naar de landelijke politiek gehaald, met name voor (zoals ex-premier Van Agt dat zo stichtelijk kon formuleren) het 'ethisch reveil', een soort morele herbewapening. Daar zit een probleem, want de man wordt niet zozeer gedreven door morele overwegingen alswel door een op hol geslagen hormoonhuishouding - hij duikt regelmatig met zijn buurvrouw (echtgenote van zijn beste vriend, huisarts & dorpssukkel) tussen de klamme lakens, en bespringt in Tuin een passerende Franse filmactrice in een tentje van de fancy fair, die zij geacht wordt feestelijk te openen, vlak voor ze in een alcohol-kliniek wordt opgenomen.

De fancy fair, waar Tuin grotendeels om draait, heeft een bijzonder hoog onderbroekenlol-gehalte, en ik vraag me af hoe vaak de afdeling dramaturgie van het Nationale Toneel zich achter de oren heeft gekrabd over de mate waarin Ayckbourn de uitdrukking 'niet veel om het lijf hebben' (waar overspel uiteindelijk toe leidt) hier wel heel erg letterlijk heeft genomen. Huis is onder meer een stuk interessanter omdat de acteurs een lekkere plot te spelen krijgen (het dubbele gezicht van een moreel schoongewaand blazoen) en omdat Ayckbourn hier op een grimmige manier genadeloos is voor zijn personages. Je ziet speelbeesten als Gijs Scholten van Aschat, Carine Crutzen en Stefan de Walle boven zichzelf uitstijgen -Scholten van Aschat met zijn vernuftig instrumentarium aan tics om schaamte te verbergen en wanhoop uit te stralen, De Walle die prachtig uitserveert hoe een onnozelaar een driftkop kan worden, Crutzen die mooi koel etaleert hoe een bedrogen echtgenote eerst effectief haar pikkebroek isoleert, hem vervolgens op zijn nummer zet en uiteindelijk uitschakelt, en zelf tot de keuze komt om niet meer met manlief door te modderen (wat een on-Ayckbourniaanse finale oplevert).

Maar veel verder als stunten komt de hele onderneming wat mij betreft niet, en gemeten aan het type voorpubliciteit (van reportages in kranten tot NOVA) is het de leiding van het Nationale Toneel daar klaarblijkelijk ook om te doen geweest. Het theatrale vernuft (de organisatie van de hele onderneming) en de pareltjes in het acteren, zijn in mijn ogen vergooid aan een script dat hoge ogen zegt te gooien maar in middelmaat blijft steken. Als dit soort marathons nodig zijn om de populariteit van het medium toneel te vergroten, dan zie ik het somber in. Dat was ook de stemming waarin ik laat op de avond Den Haag verliet: zeer somber, met slechts de schamele echo van een paar glimlachjes.

 

Van de schrijver/dichter Benno Barnard is de uitspraak 'geef mij een anekdote en ik maak er een toneelstuk van'. Ik hou van bondige uitspraken, maar deze beknopte omschrijving van het fenomeen 'plot' is wel erg kort door de bocht en eerder een uiting van zelfoverschatting dan van ambachtelijk theatervernuft. Voor Het Toneel Speelt schreef hij het stuk Stervelingen, als ik het goed begrepen heb naar aanleiding van een anekdote over een vrouw van vroeg in de vijftig die opeens weer begon te menstrueren - in zijn tekst is die bloeding geen teken van wonderbaarlijk teruggekeerde vruchtbaarheid maar van baarmoederhalskanker. Gijs de Lange regisseerde Stervelingen met toneelcracks als Henk van Ulsen en Linda van Dyck, naast jonge acteurs als Hylke van Sprundel en Marguerite de Brauw.

Barnard creëerde een welhaast klassieke situatie: enkele familieleden (plus een dode echtgenoot en 'n verloren schoonzoon) komen bij elkaar voor het verjaardagsfeest van de oer-moeder van de familie, Mama Sissi. Die wordt honderd, omspant dus bijna de volledige vorige eeuw - en dat zullen we weten ook. Drie generaties ontmoeten elkaar op wat een bal masqué vol verzwegen verledens zal worden, er tuimelen talloze lijken uit de kast. Eentje zelfs letterlijk, hij heet Papa Johan, was fout in de oorlog, is al veertig jaar dood, maar heeft bij z'n vrouw wat foute teksten achtergelaten, wat Mama Sissi af en toe de toon verschaft van de 'Zwarte Weduwe' Rost van Tonningen. Pijnlijke situaties levert dat op, met name aangezien de vrijer van dochter Elly een joodse (jawel!) psychiater is, overigens begiftigd met een hoge potentie, want hij vrijt in het geniep ook met kleindochter Iris. Barnard houdt niet alleen van verhaallijnen waarin de thema's in formule-één-racetempo voorbij flitsen, hij zweert ook bij vijfvoetige, 'blanke' jambische versregels (met een flinke scheut binnenrijm) en hij lijkt ervan overtuigd dat deze, tijdens de Elisabethaanse renaissance door Shakespeare en Marlowe 'uitgevonden' taalmuziek, aan iedere banaliteit iets verhevens, 'larger than life' geeft.

Een treurig misverstand, want Barnards taal in Stervelingen is geen muziek maar gejengel, en door het rijkelijk strooien met binnenrijm wordt er ook nog een behoorlijke portie sinterklaas-poesie-album-gefreubel naar binnen gesmokkeld. Ik erken volmondig dat Henk van Ulsen (die Mama Sissi speelt) zelfs van het achterstevoren in het Sanskriet opzeggen van het telefoonboek van Amstelveen nog toneelmuziek kan maken, maar tegen déze wanklank ('In elk geval ben ik straks dood - die kitsch / blijft onontkoombaar, kind. We zijn een soap.') is ook zíjn acteursintelligentie niet opgewassen. En dat heeft weer alles met Barnards misbegrip van het fenomeen 'theaterplot' van doen. Hij stapelt anekdote op anekdote, onthulling op onthulling, verschrikking op verschrikking uit de twintigste (Sissi's) eeuw, hij lijkt zich in het geheel geen zorgen te maken over zulke basale kwesties als ritme, spanningsopbouw of incasseringsvermogen van de toeschouwer. Ik kan als toneelkijker echt wel wat hebben, maar aan Stervelingen hield ik een knallende koppijn over.

Toneelbeeld en licht (Paul Gallis & Reinier Tweebeeke) zijn mooi, regisseur Gijs de Lange was (vrees ik) echter op voorhand volkomen kansloos. De Lange is, behalve een erg goed acteur, ook een inventieve spelregisseur, maar het is mij een raadsel wat hem heeft doen besluiten om zijn tanden op deze tekst stuk te bijten. Het resultaat van zijn noeste arbeid was in ieder geval een soort reddend-zwemmen-acteren, iedere acteur of actrice leek zijn of haar 'ding' te doen, het geheel werd in zoiets als een speelstijl nergens bij elkaar gehouden, behalve misschien door de speeldrift om ongeschonden het eind te halen, letterlijk het hoofd boven water te houden. Het werd een treurige toneelavond, beroerde soap in melkflesblanke 'vàrzen' die bleven fladderen maar nergens gingen vliegen.

 

De Groene Amsterdammer, 2001

Home