Toneel 'Ik ben een arme duivel' Woyzeck (2)
- door Loek Zonneveld
Omdat het manuscript van Büchner's Woyzeck (1836/1837) bestaat uit vier moeilijk leesbare en onderling nogal verschillende handschriften met eveneens verschillende volgordes van scènes, maakt iedere theatermaker die aan het stuk begint zijn eigen vertelling. Regisseur Johan Simons bijvoorbeeld regisseerde Woyzeck twee keer. De eerste keer (Hollandia, 1992) leek de locatie (een fabriekshal in Hoorn) op een inrichting, de acteurs droegen witte hemden van psychiatrische patiënten. Als opening werd de scène gebruikt waarin Woyzeck en zijn vriend Andres takken snijden. Woyzeck heeft in die scène visioenen over de ondergang van de wereld. Andres schrikt van zijn duivelse gekte. De voorstelling ontrafelde een ziektebeeld. De tweede Woyzeck van Simons (Zuidelijk Toneel/Hollandia, 2001) opende met de scène waarin Woyzeck de kapitein scheert (waarmee Alban Berg ook zijn opera-versie begint). Woyzeck wordt hier getoond als een slimme man die zich bewust is van zijn sociale positie: 'Ik ben een arme duivel. Ons soort is ellendig in deze wereld en in de volgende.' De microkosmos van Woyzeck werd in deze versie getoond als een laboratorium waarin met mensen wordt geëxperimenteerd. De wetenschappen die Woyzeck omringen en manipuleren worden medeverantwoordelijk gehouden voor de misdaad die hij pleegt - de moord op zijn vrouw/vriendin Marie. De acteurs van 't Barre Land en maatschappij discordia willen Woyzeck in de allereerste plaats aan ons vertellen. Een grote greep op de stof of een dwingende interpretatie van het materiaal worden slim ontweken. De toneelspelers schakelen razendsnel en recht op het publiek van situatie naar situatie, van handeling naar handeling. We zijn al meteen in de eerste minuten op alle plekken van Woyzeck tegelijkertijd: in het open veld met vriend Andres, bij de kapitein (die Woyzeck bespot), bij de dokter (die in Woyzeck een evolutionair proefdier ziet), bij Marie (die het kind van Woyzeck opvoedt, hem een rare vent vindt en op zoek lijkt naar een echte kerel, eentje die niet zo maf is). En doordat de toneelspelers het verhaal van Woyzeck kriskras doorkruisen en nauwelijks inleving hanteren, houden ze afstand, ook en vooral van een dwingende interpretatie. We wonen eigenlijk met zijn allen (vertellers/spelers én publiek) een uur lang in het hoofd van deze getormenteerde mens. Nieuwsgierig, met veel vragen en niet op zoek naar antwoorden. Zoals hun introductie op Woyzeck (zie de Groene van vorige week) werkt als een verleiding tot contemplatie, zo werkt de razendsnelle Büchner-epiek van deze toneelspelerstroep als een vogelvlucht-perspectief op de wanhoop van de titelheld. Met momenten van rust. Zoals de scène waarin de overspelige Marie troost zoekt in het Bijbelverhaal over de hoer Maria Magdalena. De liefhebber van de toneelkunst loopt een gerede kans veel versies van Woyzeck aan zich voorbij te zien komen. Het stuk is een kerstboom, waar in de loop van de jaren veel Weltschmerz in is gehangen: de teloorgang van een gek, toerekeningsvatbaarheid voor een crime passionel, de wereld als kermis, schijngestalten van melancholie, maakbaarheid van de mens in een biogenetisch laboratorium. De versie van 't Barre Land en maatschappij discordia vermijdt zo'n dwingend perspectief. Daarmee wint deze voorstelling aan glans en helderheid. In een deel van de dagbladkritiek trof ik het verwijt aan dat dit toneelevenement uitsluitend voor kenners is gemaakt. Een elitaire Woyzeck heet zoiets. Had ik totaal geen last van. De tekst leek transparanter dan ooit tevoren. En het mooie van goed toneel is dat een stuk als Büchner's Woyzeck daar alleen maar raadselachtiger op wordt. En zo, hernieuwd, aan kracht wint.
De Groene Amsterdammer, maart 2004
|