De Friese koning en het dolend paard
Op de tribunes past de inhoud van een vol Carré: 1400 toeschouwers. De speelvloer is een immense zandvlakte, afgekaderd door wanden waarin zevenduizend zwartgeblakerde kostuums hangen. De voertaal is Fries. Dit is Shakespeare's 'Kening Lear', in de regie van Jos Thie.
- door Loek Zonneveld
Als we binnenkomen trekken twee grote karren, met paarden bespannen, geleid door moeizaam sjorrend voetvolk, grote cirkelvormige sporen in het zand. Aan het eind van de voorstelling, tegen middernacht, sterven de twee boosaardige dochters in Kening Lear niet aan gif of zelfmoord, ze worden door het volk gekeeld en via grote, kantelende trappen het zijtoneel ingeschoven. Regisseur Jos Thie, die met een spectaculaire versie van Shakespeare's King Lear afscheid neemt van het Friese gezelschap Tryater, heeft zich laten inspireren door enkele 'Lear-'-verfilmingen, met name die van de Rus Grigori Kozintsev en de Engelsman Peter Brook (beide 1971), waarin het lijdende volk permanent in verbijstering toekijkt hoe uit een familieruzie een burgeroorlog woekert. In geen tekst van Shakespeare spelen de natuur en de elementen zo'n centrale rol als in King Lear. Zons- en maansverduisteringen wijzen op naderend onheil, het stormt, regent en bliksemt, de zee beukt op de kliffen bij Dover, en de koning vraagt niet alleen constant naar zijn manschappen, maar ook waar zijn paarden zijn gebleven. Kening Lear speelt zich af in de centrale manege van het Fries Paarden Centrum aan de rand van Drachten, een modern complex dat door Niek Kortekaas is omgetoverd in een duistere spelonk van kosmische omvang. Jos Thie betoont zich in Kening Lear een formidabele verhalenverteller, die uit de moeilijkheden waarmee de Engelse bard iedere regisseur van King Lear opzadelt, met magische hand ontroering tovert. Eén van die moeilijkheden is dat de lievelingsdochter van Koning Lear, Cordelia ('een trouw hart'), hier Hartbrecht geheten ('gebroken hart'), na de openingsscène verdwijnt, om pas tegen het eind, vlak voor haar dood, weer op te duiken. Vorig seizoen pakte Johan Doesburg dat probleem aan, door Cordelia voortdurend als een dansant spook door het stuk heen te laten zwerven. Dat gebeurt hier ook, maar anders. Hartbrecht's lievelingspaard, de hengst Meindert, getooid met witte bloemen, doolt almaar door de handeling van het stuk. Hij krijgt op een bepaald moment van Lear's loyale vazal, Graaf van Bilt, de opdracht om de jonge dochter en de dolende koning weer bij elkaar te brengen. Eenmaal gevonden knielt het paard voor de koning, zoals Cordelia voor haar vader. En als Cordelia buiten beeld is gewurgd, is het haar trouwe hengst die het lichaam opbrengt. Dat dwalend paard is keelsnoerend mooi, de ingreep overstijgt het niveau van een 'regie-vondst', het toont dat de regisseur een ijzersterke Grote Greep heeft op deze verschrikkelijk mooie vertelling. De beeldtaal van deze voorstelling is sowieso meeslepend. De afgedwongen onttakeling van het gezelschap van de 'gepensioneerde' koning wordt meedogenloos getoond: voetvolk wordt weggejaagd, een grote wagen volledig gedemonteerd, tot de koning nog slechts zijn nar (Joop Wittermans, mooie rol) over heeft en letterlijk één wagenwiel, dat de nar in de beruchte storm in het derde bedrijf boven zijn kop houdt als een lekke paraplu: 'Dizze nacht hat gijn begrutsjen, mei de wize lju net en mei de gekken ek net. Wa't in hûs hat om syne holle in te stekken, dy hat de bêste pet.' Met die storm bereikt de wat traag op gang komende en aanvankelijk nogal tekst-opzeggerige voorstelling niet alleen de pauze, maar ook haar zinderende apotheose, die de hele tweede helft duurt, boeiend en overtuigend. Riens Gratama (Lear) groeit in het tweede deel niet alleen boven zichzelf uit, maar demonstreert dat Lear in zijn waanzin herwonnen menselijkheid en wijsheid vindt. Ik heb nauwelijks naar de Nederlanse boventiteling gekeken om voluit van de Friese vertaling (Bouke Oldenhof) te kunnen genieten. Dat is een andere kracht van Kening Lear. Dat het Fries taalhistorisch verwant is aan het zestiende eeuwse Engels wist ik niet. Nu heb ik het kunnen horen. En hoewel de bewerkers de vijfvoetige jamben van Shakespeare hebben verlaten, klonk deze Friese Shakespeare als muziek in de oren.
Niet gepubliceerd, juni 2003 |