Over het toneelstuk Richard III van William Shakespeare
De Ierse acteur Barry Sullivan speelde ooit koning Richard de Derde. Na de befaamde slotregel in de befaamde slotscene - 'Een paard! Een paard! Mijn koninkrijk voor een paard!' - grapte een toeschouwer op de eerste rij: 'Een ezel is goed genoeg voor jou.' Barry Sullivan riposteerde: 'Zeker. Zoudt U zo vriendelijk willen zijn het toneel op te komen?' Loek Zonneveld over Shakespeare's briljante schurkentragedie Richard III, die bij het Nederlandse beroepstoneel zijn vijfde naoorlogse première beleeft. Regie: Gerardjan Rijnders. Titelrol van de hinkende Engelse vorst: Pierre Bokma.
Het Londense toneel aan het eind van de jaren tachtig in de zestiende eeuw moet een bloeiend soort 'bioscoopbedrijf' op kale plankieren zijn geweest. Met veel spektakel-'soap'. In 1587 presenteerde de toen 23-jarige auteur Christopher Marlowe zijn tragediecyclus Tamburlaine de Grote, deel I en II, de oneindige geschiedenis van een door bloed en lijken wadende wreedaard á la Dzengis Khan. Het sombere, rauwe stuk werd in de volksschouwburgen aan de Zuidoever van de Thames een ongehoord publiekssucces. Vijf jaar later schreef William Shakespeare (toen 28 jaar oud) een trilogie over de Engelse burgeroorlogen in de vijftiende eeuw, zich afspelend gedurende de regering van de geesteszieke koning Hendrik de Zesde. In het derde deel van deze serie theatrale B-films kreeg een hinkepotende dwerg met een bochel zijn eerste grote optreden: Richard, de hertog van Gloster. Acte Drie, scène twee. Een bizarre zelfbekentenis: 'De liefde zwoer mij af in 't moederlijf/Opdat haar zachte wet mij niet zou raken/Heeft de natuur, die zwak is, omgekocht/Met een of andre gift, zodat mijn arm/Gelijk een dorre struik verschrompeld is/Ik op mijn rug een kwade heuvel draag/Waar de mismaaktheid troont en mij bespot/Mijn benen ongelijk van lengte zijn/En al mijn lichaamsdelen lomp en vormloos.' Hier spreekt een frustraat. Met de griezelige zekerheid over het pad dat hij nog heeft te gaan: 'Ik hak me een weg vrij met een bloedig zwaard/Glimlachen kan ik en glimlachend moorden/En roepen "mooi" bij wat mij het diepste grieft/En valse tranen uit mijn ogen persen/En mijn gezicht naar elke stemming plooien/'k Verdrink meer zeelui dan de zeemeermin.' In 1593 (het jaar waarin Shakespeare's enige echte toneelrivaal Christopher Marlowe plotseling stierf) ging deel vier van Shakespeare's tetralogie in première, Richard III. Richard van Gloucester herhaalt in de opening van dit stuk meteen zijn eerdere argumenten: ik ben verminkt en onaf, ik wil niet deugen, en dat zal iedereen die tussen mij en de Engelse troon staat weten ook. Richards program is politiek geworden. Hier spreekt niet meer de gehandicapte frustraat, hier spreekt een gewetenloos complotteur, een putschist. Hij neemt het publiek via zijn openingsmonoloog meteen in vertrouwen: 'Ik wens te slagen als volleerde schurk/Vol haat tegen mijn dwaze, holle tijd/Ik smeedde plannen, vallen zette ik uit/Door dronken waarzeggingen, brieven, dromen.' En kort daarop zegt Richard de sleutelzin van het hele stuk: 'Ik zal alleen jongleren met de wereld!' Hier staat Richard, derde koning van die naam. De slottekst van zijn openingsscène is meteen een onheilspellende profetie: 'Ik kan pas veren tellen, als ze dood zijn.' * * * Als het doek voor Richard III opgaat, heeft de titelfiguur al één koning vermoord (Hendrik de Zesde), plus diens zoon, de prince of Wales. De lijkenberg groeit in de loop van dit koningsdrama tot kosmische proporties. De zittende monarch Edward IV is ongeveer de enige die vredig in zijn bed een min of meer natuurlijke dood sterft. Richards broer Clarence wordt in de Tower door huurmoordenaars naar de andere wereld geholpen. Achtereenvolgens verwisselen de broer van koning Edward en zijn twee zoons, de Lord Chamberlain genaamd Hastings, en Richards medecomplotteur genaamd Buckingham, het tijdelijke met het eeuwige, allemaal bijzonder hardhandig. De laatste hindernis op de weg naar de troon - twee jonge prinsjes - worden op bevel van Richard binnen de donkere spelonken van de Tower in hun bedjes gesmoord. Nu is de gebochelde stokebrand - ondertussen geheel 'volgens de regels' tot Koning Richard de Derde gezalfd - te ver gegaan. Terwijl de vorst zijn vrouw Anne vergiftigt, omdat hij uit politieke motieven een nieuwe koningin naast zich nodig heeft, wordt een oppositieleger gevormd onder leiding van de graaf van Richmond. De nacht voor de beslissende veldslag bij Bosworth heeft de overmoedige koning een nachtmerrie, waarin al zijn slachtoffers op rij verschijnen, geen een uitgezonderd. Allemaal smeken ze Gods zegen af over Richmond en zijn leger. En allemaal hebben ze weinig goede woorden over voor Richard III. De geest van voormalig medestander Buckingham sluit de rij: 'De eerste was ik die jou op de troon hielp/De laatste die jouw tirannie ervoer/O, gedenk Buckingham straks in je slag/En sterven zul je, walgend van je schuld/Droom voort, droom voort van dood en bloedvergieten/Wordt gek van wanhoop: wanhoop en crepeer.' Het is de eerste en enige keer in het stuk dat Richard schrikt. Maar hij herneemt zich snel via die andere sleutelzin van het stuk: 'Geen ziel zal om me treuren als ik sterf/Waarom ook? In mezelf vind ik niet eens/Een "ik" dat om mezelf erbarmen heeft.' Richard vecht op het slagveld als een tijger, en sluit zijn leven af met de tekst waarmee hij voor altijd voortleeft: 'A horse! A horse! My kingdom for a horse! (door Gerrit Komrij vertaald als: 'Een paard! Een paard! Mijn wereld voor een paard!'. De brave Richmond overwint. 'De wonden zijn gestelpt; de vrede leeft/Dat die hier lang mag blijven leven, amen.' Hij zal - in vergelijking tot de zojuist gesneefde monarch - een zeer saaie koning Hendrik de Zevende worden. Shakespeare laat historische gebeurtenissen waar een aantal jaren overheen gingen, zich afspelen binnen één ruime week, de week voor de katholieke feestdag Allerzielen (2 november), de dag waarop alle gestorven gelovigen worden herdacht. Shakespeare is 29 jaar jong als hij Richard III voltooit, de tekst geldt als een jeugdwerk. Voor een jeugdwerk is het stuk wel bijzonder knap geschreven, vol bloedstollende scènes (zoals de moord op Richards broer Hastings) en magistrale confrontaties (zoals die tussen Richard en de vier hem omringende vrouwen). Richard III is verder vernuftig en bijzonder economisch van constructie: het eerste en tweede bedrijf zijn gereserveerd voor moord, complot en doodslag van de kant van de schurk en zijn companen; in het derde bedrijf wordt een geraffineerde staatsgreep van macchiavellistische allure in scene gezet; in het vierde bedrijf wordt Richard - inmiddels koning - door zijn moeder, de koninginmoeder en zijn schoonzus hartgrondig de hel in vervloekt, waarna de monarch een van de dames haar dochter aftroggelt; en de laatste acte is vrijwel geheel gereserveerd voor de fataal verlopende veldslag. Na wat openingsschermutselingen schrijft Shakespeare in de tweede scène van het stuk meteen een theatrale diamant van tien karaat (en van tien pagina's). Richard ontmoet in deze scene de lijkstoet van koning Hendrik de Zesde (slachtoffer van Richard), met daarachter de weduwe van diens zoon Edward (die ook door Richard werd afgemaakt). Lady Anne spuugt letterlijk al haar gal richting de hinkepoot Richard van Gloucester. Deze briljante dialoog heeft alle kwaliteiten van een mooie tennisrally. Richard: Hij is in goed gezelschap toch - daarboven. Anne: Ja, in een hemel waar jij nooit zult komen. Richard: Laat hem dankbaar zijn dat ik hem hielp. Hij zal zich daar meer thuisvoelen dan hier. Anne: Jij kunt je enkel in de hel thuisvoelen. Richard: En nòg ergens - mag ik het hardop noemen? Anne: Een diepe kerker? Richard: Uw slaapkamer. Anne: De kamer waar jij slaapt kent, wee! geen rust. Richard: Zo is het. Tot ik bij U slaap, mylady. En het lukt hem. Hij krijgt de Lady in zijn tochtig bed. Als Anne is vertrokken wendt Richard zich met een vileine glimlach tot het publiek: 'Wond ooit iemand een vrouw zo om zijn vinger?/Won ooit iemand een vrouw zo vingervlug?/Ik wil haar hebben. Maar niet al te lang.' Deze beroemde scène uit het stuk is omspoeld met talloze theatrale anekdotes. Sol Smith was timmerman in Albany (New York, VS), toen in 1810 een rondtoerende theatergroep de stad aandeed met Richard III. Hij kon geen kaartje meer krijgen, moést en zou de voorstelling zien, sloop via de artiesteningang de schouwburg binnen, en verborg zich in een grote kist die in de coulissen van het theater stond. Toen de voorstelling begon deed Sol Smith de deksel van de kist open. Hij bleek een perfect zicht op het toneel te hebben. Vlak voor scene twee hoorde hij gestommel. Razendsnel deed hij de kist dicht. Daarna werd Sol Smith het toneel opgedragen: hij bleek in de doodskist van Koning Hendrik de Zesde te liggen. Sol kreeg er lol in en aanhoorde de dialoog tussen Richard en Anne in gestrekte houding en met gevouwen handen, als was hij de beweende monarch zelve. Toen Sol Smith door de figuranten na afloop wat hardhandig achter het toneel werd neergezet, klopte en gromde hij vanuit zijn voortijdig doodsverblijf. De vier figuranten, die al hadden gevloekt over dat die verdomde kist zo zwaar was, verlieten geschokt spoorslags het theater, om er nooit meer terug te keren. Een van hen is dominee geworden. Vanaf de kansel fulmineerde hij nog jaren tegen het toneel in het algemeen, en tegen William Shakespeare in het bijzonder. * * * De public relations voor politici kent enkele basisregels. Eén daarvan is dat de voorganger steeds de gebeten hond is, 'het' altijd heeft gedaan. Tijdens de regering Van Agt goldt Den Uyl als rabiate potverteerder. Tijdens de diverse regeringen Lubbers werden Van Agt c.s. met terugwerkende kracht uitgescholden voor big spenders die niet konden optellen en aftrekken. In de dagen van Elisabeth II en William Shakespeare was dat niet anders. Het huis Tudor - waartoe de vorstin behoorde - had er (zeker toen het land in de jaren negentig van de zestiende eeuw weer op een grote crisis afstevende) - alle belang bij om het huis Plantagenet (waartoe Richard III behoorde) zo zwart mogelijk af te schilderen. Daartoe had Thomas More tijdens de regering van Elisabeths grootvader al een obscuur boekje over Richard geschreven, vol aantoonbare historische falsificaties. Frans Kellendonk voerde in het laatste hoofdstuk van zijn bundel Namen en gezichten (1983) een schrijver op die een door hem geschreven boek over Richard de Derde heeft aangegrepen om het verschijnsel 'geschiedvervalsing' te analyseren: 'Wie de geschiedenis vervalst zet een lange herhaling van doem en mislukking in gang. Ik ben daar nog steeds van overtuigd, maar dat de feiten daar iets aan kunnen doen geloof ik niet meer. Ze betekenen niets, op zichzelf. Ze zijn losse stenen, puin, zonder de mortel van de persoonlijkheden door wie ze zijn begaan. Toen ik mijn boek over Richard III schreef heb ik gemerkt hoe ieder voorval uit het verleden, elke overlevering, als je er maar lang genoeg op tuurt, onbegrijpelijk wordt en ook hoe je bedenkingen en twijfels allengs zekerheden worden en zich toch weer aaneenvoegen tot een nieuw leugenverhaal. Het geloof is sterker dan de rede.' En het geloof heeft van Richard het monster gemaakt dat hij bijvoorbeeld op het enige portret dat er van hem bestaat duidelijk niét is. In de Holinshed's Chronicles (een van Shakespeare's bronnen over de Engelse geschiedenis) worden Richards geestelijke en lichamelijke verminkingen in verband gebracht met de manier waarop hij ter wereld is gekomen. Op pagina 151 staat: 'Er is naar waarheid gerapporteerd dat de Hertogin van York (Richards moeder, die toen al tien kinderen ter wereld had gebracht en die 37 was toen ze Richard kreeg; LZ) zoveel moeite had met de bevalling van de elfde zoon van York, dat hij niet kon worden losgemaakt zonder te snijden; en dat hij ter wereld kwam met zijn voeten vooruit.' In medische termen heet dat een 'stuitbevalling', en in de vaktijdschriften wordt over de fysieke en mentale consequenties van zo'n soort bevalling (onder de medische condities in het midden van de vijftiende eeuw - Richard werd in 1452 geboren) nu nog driftig gediscussieerd. In het laatste artikel uit het medisch tijdschrift Lancet dat ik heb ingezien (jaargang 1991), wordt door een Nederlandse hoogleraar in de endocrinologie (klieren, klierafscheidingen en afwijkingen daarin) met verve beweerd dat Richards stuitbevalling een stagnatie in de groeihormonen tot gevolg moet hebben gehad, en gedeeltelijke impotentie (waar Shakespeare's Richard enkele toespelingen op maakt). Enfin, hoe het ook zij, iedereen die de man die tussen 1483 en 1485 Engeland regeerde nu nog publiekelijk durft te beledigen, kan rekenen op gepeperde brieven van The Fellowship of the White Boar en The Friends of Richard III, respectievelijk Richards fanclubs in Engeland en de VS. * * * Richard III is in Nederland nooit een populair stuk geworden. Dat kan iets te maken hebben met het feit dat echte schurken het op de Nederlandse planken nooit goed hebben gedaan. Een klassiek boevenstuk van Shakespeareaanse allure als Harry Mulisch' Tanchelijn bijvoorbeeld, is om onbegrijpelijke redenen - na in de jaren vijftig één keer te zijn gespeeld - voorgoed in de kast verdwenen. Een andere reden waarom Richard III weinig is gespeeld moet de bezetting zijn. Afgezien van hellebaardiers, boodschappers, herauten en naamloze burgers, telt de lijst van dramatis personae in Richard III ruim vijftig personages, en dat gaat het budget van menig (al dan niet) gesubsidieerd toneelgezelschap ruim te boven. Bij mijn weten is men in de recente Nederlandse toneelgeschiedenis één keer een eind in de buurt van dit astronomische en onbetaalbare aantal acteurs gekomen: in 1961, bij de Haagse Comedie. Toen stonden er veertig uitvoerende kunstenaars op de bühne. (Toneelgroep Amsterdam brengt voor 'Richard' zestig procent van haar tableau de la troupe in stelling: 15 acteurs en actrices). Rekenen we vanaf de eeuwwisseling, en tellen we de opvallende enscenering die Jochem Rooyaards in september 1993 van het stuk maakte in een fabriek te Geldrop mee, dan is Richard III deze eeuw precies vijf keer de professionele podia op gestrompeld. Louis Bouwmeester speelde hem rond 1900, daarna bleef het stuk een halve eeuw op de plank liggen, tot Albert van Dalsum in 1947 een - naar het oordeel van de danmalige kritiek - wel wat erg gezwollen portret van de stokebrand neerzette. Veertien jaar later moet de raskomiek Bob de Lange een memorabele Richard zijn geweest, in een enscenering (van de Engelsman Michael Croft) die volgens Groene-critica Jeanne van Schaik-Willing niet helemaal voldeed. Daarna duurde het weer 22 jaar voor in 1983 bij Globe (toen onder de artistieke leiding van Gerardjan Rijnders) Peter de Baan een versie regisseerde (met Gijs de Lange in de titelrol, eindelijk een acteur die ongeveer de leeftijd had van de historische Richard). De voorstelling werd indertijd door NRC-kritikus Jac Heijer op het weinig vleiende stigma 'modieuze lucht' onthaald, hoewel hij moest toegeven van de vrouwenscènes in het stuk (het 'wraakroepend matriarchaat', schreef Heijer) intens te hebben genoten. Net als ik trouwens. Ik verdenk Peter de Baan er nog steeds van dat hij Richard III indertijd vooral om die vrouwenscenes heeft willen doen. Bij onze Oosterburen is Richard de Derde ook geen blijvertje. In 1920 en 1921 speelde de legendarische acteur Fritz Kortner Richard in Berlijn en Wenen, twee keer in de regie van Leopold Jessner, niet als monster maar als 'duivelse verleider'. De enscenering werd gestileerd uitgevoerd op de beroemde 'Jessner-Treppe': een kaal speelvlak met daarop slechts een trap, waar Richard zich moordend en complotterend op naar boven werkt, om vervolgens aan de andere kant in het onheil van zijn noodlottig einde te storten. In de nazi-tijd is Richard III bij mijn weten nog één keer op de grote staatspodia vertoond, in 1937, in Berlijn (regie: Jürgen Fehling). Werner Krauss speelde Gloucester, Bernard Minetti was Buckingham. Minetti schrijft in zijn Herinneringen van een acteur: 'De hinkepoot van Gloucester werd weggelaten. Iedereen wist dat Goebbels een klompvoet had. Politiek gesproken was een hinkende Richard dodelijk geweest. Richard III was toen ongeveer het uiterst wat mogelijk was.' Ongeveer tezelfder tijd begon Bertolt Brecht in ballingschap de aantekeningen te verzamelen voor zijn antifascistische Richardparodie en Hitlervaudeville: De weerstaanbare opkomst van Arturo Ui. Voor die tekst winkelde hij ruimschoots bij Shakespeare's grote voorbeeld. Na de oorlog was het opnieuw Fritz Kortner die als een der eersten naar Richard III greep, nu als regisseur. In 1963 maakte hij bij de Münchner Kammerspiele een geruchtmakende enscenering, met Horst Tappert (bij ons beter bekend als 'Derrick') in de rol van Buckingham. Richards beroemde slotzin ('Een paard! Een paard! Mijn koninkrijk voor een paard!') werd uitgesproken, terwijl de verslagen monarch bloedend, rochelend en met zijn scepter in de hand een enorme berg lijken beklom. Het kwam de regisseur in het centrum van het zwarte Beieren op veel boe-geroep te staan. Dé Richard III-enscenering die het Duitstalige publiek in onze dagen heeft te zien gekregen is ongetwijfeld die van Claus Peymann geweest, bij het Weense Burgtheater in 1987, met Gert Voss 'als de estheticus van de verschrikking', zoals een kritikus toen schreef. Het duo Voss/Peymann heeft Richard III - als stuk én als personage - bevrijd van het typisch Duitse trauma dat Richard van Gloucester met Adolf Hitler kan worden vergeleken. Wat natuurlijk onzin is: Richard is een intellectueel, een charmante verleider en hij heeft een publiekelijk geëtaleerd plezier in zijn meesterlijk psychologisch inzicht - allemaal eigenschappen die ik van Hitler nog niet zo vaak heb horen noemen. Gert Voss had als Weense Richard een hoog opgeschoren kapsel, zijn hinken was eerder dansen, zijn bochel droeg hij als een lucratieve kermisattractie. 'Hier staat geen vorst van de duisternis', schreef een kritikus, 'hier staat een elegante machine die zich constant goed bij zijn werk houdt. Meesterleerling en leermeester van de trefzekerheid, van de luciditeit, de macchiavellistische trefzekerheid van denken. Zijn opkomst en triomf is even krachtig geënsceneerd en gespeeld als zijn ondergang. Richards val speelt Gert Voss als de narcist aan de beek gevuld met zijn eigen tranen. Aan het eind van de voorstelling wijkt zijn betovering, die hem tijdens zijn korte aardse bestaan over lijken liet leven.' * * * Iedere acteur die Richard de Derde in Engeland wil spelen (en het stuk is op het perfide Albion nog altijd een van de meest gewilde Shakespeare-teksten), wordt achtervolgd door één fantoom: de verfilming door Laurence Olivier. De bekende Britse acteur en regisseur creëerde zijn even beroemde als beruchte Richard-vertolking op het toneel in het midden van de jaren veertig, de verfilming volgde in 1956. De bijna drie uur durende rolprent geldt als een van de beste Shakespeareverfilmingen ooit gemaakt. En ik heb eigenlijk nooit goed begrepen waarom. Zeker, de (in Spanje opgenomen) slagveldscènes zijn minstens even spectaculair als in die andere Shakespeare/Olivier-film, Henry V; de speelprestaties van Laurence Olivier (Richard), Ralph Richardson (Buckingham) en John Gielgud (Clarence) zijn memorabel. Hoewel Olivier wel constant érg veel van zichzelf staat te houden. Onvergefelijker acht ik het gerommel in Shakespeare's dramaturgie en constructie, het kappen en herverdelen van scènes, het schrappen van personages. Het eerder beschreven tweede tafereel van het stuk (de verleiding van Lady Anne boven de doodskist van de vorige koning) is nogal krachteloos in stukken gehakt. In de scène van de huurmoord op Richards broer Clarence (in de Tower), is de geweldige dialoog waarin de moordenaars de twijfels over hun toekomstige daad uitspreken, gewoonweg geschrapt. Ook verdwenen is het personage van de Koningin-Moeder Margaretha, de weduwe van Koning Hendrik de Zesde, de Cassandra uit Richard III. Shakespeare's tekst scharniert op enerzijds de briljante politieke een-twee-tjes tussen Richard en Buckingham, anderzijds op de grote scenes met de vier vrouwen, die elkaar voortdurend proberen te overtreffen in het aanroepen van hun eigen leed. De vrouwen in Oliviers verfilming zijn sowieso al tamelijk slappe wezens, de sterkste van die vier vrouwenpersonages bruutweg schrappen is mijns inziens weinig minder dan een pure doodzonde. Toch hangt over iedere Engelse Richardvertolking de zware slagschaduw van Oliviers verfilming. De van oorsprong Zuidafrikaanse, maar sinds 1968 in Engeland werkzame acteur Antony Sher bereidde zich in 1983 voor op zíjn Richard de Derde bij de Royal Shakespeare Company, in het Shakespeare Memorial Theatre te Stratford. Op 21 december 1983 schreef hij in zijn dagboek: 'Depressie! Waarom die rol! Oliviers interpretatie ís definitief en zo beroemd dat mensen hem voortdurend imiteren. Overal ter wereld staan mensen op, doen iets hoekigs met hun schouder, laten een arm bungelen, hinkepoten door de kamer en declameren "Now is the winter of our discontent..." - of hoe dat in hun taal ook moge klinken. Waarom denk ik dat nu opeens!? Het is die verdomde berg die Laurence Olivier heet!' Het dagboekfragment is een citaat uit ongeveer het mooiste boek dat ik over Richard III ke, Antony Shers Year of the King, het journaal van een acteur die zich een vol jaar lang (1983/84) voorbereidde, om in Engelands eerste toneelgezelschap de rol van de beruchte hinkepoot te gaan spelen. Het motto van Shers onderzoek naar en opbouw van de rol was een regel uit Anton Tsjechov: 'Er zit systeem in zijn waanzin.' Sher zocht in dat 'jaar van de koning' (met zijn regisseur Bill Alexander) als een bezetene naar de systemen in Richards gekte. Die queeste ging langs talloze psychiaters en verplegers van gehandicapte mensen. Het idee om de rol van Richard de Derde geheel op krukken te spelen ontstond onder andere na het zien van een autobiografische film van een patiënt met een zware vorm van polio. Sher noteerde in zijn dagboek: 'De toon van de film is licht en frivool. De hoofdpersoon valt regelmatig voorover, als in een cartoon. Raar genoeg kost het geen enkele moeite deze beelden te transformeren naar iets pervers, een parodie van medelijden, kortom: iets meer Richard-like.' De overweldigende, zeer Britse en effectieve voorstelling die Alexander en Sher uiteindelijk van Richard in 1984 bij de RSC creëerden, speelde zich af in een kathedraal vol graftomben van vroegere koningen, met hoge glas-in-lood-ramen in de achterwand. Richard van Gloucester droeg een zwart kostuum met lange slepen. Hij bewoog zich voort met massieve krukken waarin messen verborgen zaten. Shers Richard riep het beeld op van een enorm zespotig insect, dat met zijn tentakels tegenstanders in de wurggreep nam, en bij het veroveren van vrouwen de dames griezelig langzaam met zijn krukken over de buik streek. Op de laatste pagina van zijn dagboek noteerde Antony Sher een brief die een lid van de Richard III Society hem stuurde: 'Ik heb begrepen dat U weer zo'n acteur bent die waarheid en integriteit negeert teneinde Uzelf te lanceren in een egotrip, op de tonen van die monsterlijke leugen die de heer Shakespeare heeft bedacht, over de dappere ridder, de eerbare man en de geweldige koning die Richard III was.' * * * Richard, de Tweede koning van die naam, werd tijdens zijn regering afgezet, en Shakespeare schreef ook over hem een prachtig stuk. Wanneer zijn kroon hem is afgepakt, verlangt Richard II een spiegel. Hij kijkt erin en gooit de spiegel tegen de grond. Zijn gezicht is onveranderd, het maakte dus niet of er een kroon op stond: de desillusie van het koningsschap. De Poolse Shakespearekenner Jan Kott signaleerde in zijn spraakmakende boek Shakespeare tijdgenoot dat Richard de Derde, nadat hij Lady Anne om zijn vinger heeft gewonden, ook een spiegel wenst. De dame die vol haat de confrontatie inzette, heeft hij in zijn bed gedwongen. Richard wil nu wel eens weten hoe deze verleider er eigenlijk uitziet: 'Ik moet hoognodig eens een spiegel kopen/En ook niet kijken op een kleermaker of tien/Om kleren te ontwerpen die mij staat:/Nu ik mezelf bevallig ben gaan vinden/Mag het waarachtig wel een paar cent kosten/Maar eerst stop ik die vent daar in zijn graf/Ontroostbaar meld ik me dan bij mijn liefje/Schijn, brave zon, tot ik een spiegel heb/Ik wil mijn schaduw fier zien paraderen.' Jan Kott: 'Richard III verlangt een spiegel. Maar hij is slimmer dan Richard II, want hij vraagt tegelijkertijd om kleermakers, die hem een nieuw kostuum moeten naaien.' Loek Zonneveld
De Groene Amsterdammer, 1994
|