Platgetrappelde camelia's
Een klassiek misverstand in het regisseren van toneel is de idee. Een regisseur laat, in een onbedwingbare neiging tot universaliseren, een idee los op de plot van een bestaande toneeltekst. Alles in het stuk wordt aan dat idee ondergeschikt gemaakt. Deze manier van werken is niet zonder risico's. Een van die risico's is dat de regisseur plot en idee gaat verwisselen. In interviews, reportages over de repetities en in programma- of tekstboek keert vooral dat idee steeds terug. De regisseur van de recente produktie van De dame met de camelia's van Alexandre Dumas fils (Ivo van Hove, Zuidelijk Toneel) heeft ons langs al die kanten met zijn idee over dit toneelstuk bestookt. Hij noemt het 'de falende liefde': 'De liefde is een slappe raket die eindeloos in het heelal rondzwalkt. Onaf is de mens, in de liefde zoekt hij zijn vervolmaking. Tevergeefs. Marguerite aanvaardt de dood want "God wil het". God faalt niet.' Tja, goed, kan, eventueel. Maar nu het stuk. De tophoer Marguerite Gautier wordt geconfronteerd met de verliefdheid van een jongeman van eenvoudige komaf, Armand Duval, zoon van een hoge belastingambtenaar (Marguerite is graven en hertogen gewend). Zij wimpelt die liefde eerst losjes af, valt dan als een blok voor deze koppige minnaar, verlaat met hem 'het leven' (en is daarvoor bereid zich in de schulden te steken), laat hem dan plotseling in de steek en sterft. De wending van de plotlijn in het stuk De dame met de camelia's (overigens een klassieke kaskraker uit de negentiende eeuw) heeft bijzonder weinig met 'falende liefde' van doen. De plotselinge omslag van Marguerite ligt in het derde bedrijf. De vader van Armand komt de chique escort-girl er fijntjes op wijzen dat een continuering van de verhouding tussen haar en zijn zoon uit maatschappelijk gezichtspunt eenvoudigweg niet kán: eens een hoer altijd een hoer, betoogt meneer Duval, en dat feit schopt de maatschappelijke ambities van de familie Duval grondig door elkaar! Iets wat mevrouw Gauthier toch niet op haar geweten zou willen hebben? Is het niet? En inderdaad, dat wil Marguerite niet. Dus gaat zij er vandoor, laat zich nog een keer in een miljonairsbordeel door Armand publiekelijk vernederen, en sterft aan het enige wat in haar bestaan faalt: haar doodzieke longen. Het mooie aan de voorstelling is dat Ivo van Hove de kernscènes van deze loepzuivere plotlijn glashelder ensceneert. De chantage door meneer Duval (een scherp gespeelde rol van Joost Prinsen) in het derde, en de mateloze woede van Armand (een ontploffende Steven van Watermeulen) in het vierde bedrijf. Ook Chris Nietveld treft in deze keelsnoerende scènes het hart van Marguerite Gautier: de ijzigmakende berusting van een topmodel die weet dat je de pestilentie van betaalde liefde niet van je af kunt schudden alsof je een onderbroek uittrekt. De dierlijke acteergretigheid die de spelers in voornoemde scènes aan de dag leggen doet vermoeden dat zij weinig boodschap hebben aan de regie-opdracht toch primair dragers van de idee der falende liefde te zijn. Dàt kun je namelijk niet spelen, dít wel. Het stuk telt evenwel niet twee maar vijf bedrijven. En in de rest overheerst Ivo van Hove's dictatuur der 'slappe raketten', een op een achternamiddag gebrouwen filosofietje zonder handen en voeten, leidend tot het quasi-kwajongensachtige Avenue-toneel dat ik van hem gewend ben. In die zin was De dame met de camelia's als vanouds vertrouwd thuiskomen in Van Hove's designboudoir, compleet met een tergend jengelende geluidsband, danspasjes gejat van Pina Bausch, een lichtplan waar althans deze toeschouwer compleet tureluurs van werd, een verloren geraakte minnaar als wanhopig huppeltrutje en de titelfiguur die in de rest van de voorstelling net zo goed Maartje 't Hart-achter-de-geraniums had kunnen heten. De slotscène tenslotte, het larmoyante sterven van Marguerite Gauthier aan de tering, was vooral slim en handig opgelost: de camelia-dame sterft twee keer, een keer mimisch, de tweede keer spreekt ze haar laatste woorden letterlijk vanaf gene zijde. Mooi bedacht, maar net zo nep als de schittering van het voordoek: bladgoud en edelkitsch. Loek Zonneveld
De Groene Amsterdammer, 2000
|