|
Toneelspelers kennen geen laatste avond
- door Loek Zonneveld
Milde ironie en lichte huiver waaiden over de toneelplankieren. Veel Tsjechov-regels over afscheid, het einde van een tijdperk, het veilen van tuin, huis, meubels, het voorgoed afreizen van dierbaren - ze kregen opeens een andere lading, die avond, in het Machinegebouw op het Amsterdamse Westergasterrein. De toneelspelers van Maatschappij Discordia, en enkele acteurs uit de groepen 't Barre Land en De Roovers, speelden De Kersentuin, een volle tribune keek ademloos toe. We wilden met zijn allen niet zwelgen in nostalgie, in weemoed, in afscheid. Maar toch, maar toch! Met een branderig gevoel in de keel en af en toe door een waas van tranen keken we, namen nog een slok wijn (dat mag hier), snakten naar een sigaret (dat mag hier niet) en lachten om Jan Joris Lamers' stille, af en toe op het pathetische af geacteerde verbeelding van de stille en pathetische Gajev, die straks op een bank gaat werken. Ach, gut, die dromer op een bank! Dachten we. En overmorgen moet die toneelspeler naar een écht kantoor toe, wisten we. Niet naar een bank, zoals Tsjechovs Gajev, maar naar het GAK, om zichzelf te ontslaan.
Want op die dag, maandag 1 oktober, werden Jan Joris Lamers en de zijnen uit het toneelbestel gegooid, volgens het decretum horribilis van cultuurstaatssecretaris R. van der Ploeg (PvdA), die een advies volgt van de Raad voor Cultuur. Afgelopen zomer werd dat advies door een commisie van wijze lieden binnen Van der Ploegs eigen departement als ondeugdelijk van tafel geveegd. De geplaagde Raad voor Cultuur moest zijn huiswerk over doen. Dus vroeg de (evenzeer geplaagde) staatssecretaris een nieuw advies aan zijn kunstadviseurs. Hij schreef er wel meteen bij dat zijn besluit ten aanzien van Maatschappij Discordia niet anders zou uitvallen. Zo gaat dat bij als sociaaldemocraten vermomde neoliberalen: we volgen keurig Thorbecke (de overheid bemoeit zich niet met de inhoud van kunst), maar de raadgevers worden met staatssocialistische pressiemiddelen, op voorhand klem gezet: jullie adviseren wat wij jullie influisteren. Wat ooit als een 'kunstenaarsparlement' was bedoeld, is nu een echt parlement geworden: van leeuw tot lam geworden, en dus tam.
Daarom kregen we ergens in de afgelopen weken een tam en keurig nieuw advies over Maatschappij Discordia. Een andere toneelschrijver die Jan Joris Lamers en de zijnen al jaren op het repertoire heeft, kreeg in die tekst posthuum z'n wrange gelijk: 'Zo doen wij het. Gelogen. Zo wordt er op gereageerd. Gelogen. De toneelspeler is een leugenaar en de toeschouwer is een leugenaar. En dat alles tesamen is een unieke absurditeit.' Was getekend: Thomas Bernhard, De Theatermaker.
Het departement van staatssecretaris R. van der Ploeg (lees: zijn ambtenaren, de politicus zelf bereidt zich intensief voor op een departement in Paars III, óf het PvdA-fractievoorzitterschap onder premier Ad Melkert) zette de kunstadviseurs onder grote druk. Wát jullie ook aan argumenten fabriceren, de uitkomst staat vast: die toneelspelers van Maatschappij Discordia moeten weg. Kunstenaars worden zo moeiteloos slachtoffers van cultuurpolitieke prestigekwesties. Thorbecke tolt in zijn graf. De Raad voor Cultuur (onder voorzitterschap van Mr. W. Sorgdrager, politica-in-ruste van een partij-in-doodsnood) scheidt tegenwoordig geen advies meer af, alvorens minimaal drie juristen naar de tekst hebben gekeken. En die juristen hebben hun zegen gegeven aan een nieuw (sic!) advies over Maatschappij Discordia. Dat advies gaat alleen nog maar over publiekscijfers, en helemaal niet meer over de inhoud (waar de Raad voor Cultuur garant voor zegt te staan en haar statuur aan meent te ontleden). De laffe cultuurpoliticus R. van der Ploeg had zijn beslissing slechts voor het inkoppen. Uitroken die toneelspelers! Hij heeft er nog een paar mooie woorden voor bij elkaar gesprokkeld. Maar die kwamen op dezelfde respectkoze wens neer: wij bezorgen U een zachte dood en bestellen voor U een fraaie begrafenis.
Na afloop van de voorstelling van Tsjechovs Kersentuin was de stemming alles behalve nostalgisch, gelaten of droevig, die rare zaterdagavond op het Amsterdamse Westergasterrein. Ook niet grimmig trouwens, want gelukkig lieten de kunstadviseurs, kunstambtenaren en kunstverraders zich er niet zien. Het gesprek na afloop ging alleen maar over dóórgaan. Toen het regenen ophield en de zachte nacht ons opslokte, wisten we één ding zeker: nee, dit was niet de laatste allemachtig prachtige theateravond van de toneelspelers van Maatschappij Discordia.
De Groene Amsterdammer, 2001
|

|