Bij de buren is het erger

 

Het toneelstuk Kleine Eyolf (1894) van de Noorse schrijver Henrik Ibsen was meteen een geweldige kaskraker: van de tekst werden binnen enkele maanden bijna vijftienduizend exemplaren verkocht, het stuk haalde in Ibsens thuishaven Chistiania in 1895 twee keer zoveel voorstellingen als zijn successtuk Hedda Gabler, de rechten werden in datzelfde jaar verkocht naar Kopenhagen, Wenen, Berlijn en Amsterdam. De redenen voor dit commerciële succes liggen in het ongehoord brute voyeurisme van het stuk, in de metafoor die ook de titel is van de langst lopende soap ter wereld, Neighbours, de buren. Immers, bij de buren is het altijd erger dan bij ons. En in het huwelijk van Rita en Alfred Allmers ís het erg. Na de conceptie van hun enigst kind, Eyolf, is Alfred van schrik impotent geworden en Rita van verlangen nymfomaan. Tijdens een vrijpartij van zijn ouders valt baby Eyolf van de commode en is meteen kreupel. Uit schuldgevoel stort Alfred zich op het schrijven van een filosofisch levenswerk, De menselijke verantwoordelijkheid, waarvan geen letter de drukpersen haalt. Rita zet haar niet bevredigde seksuele verlangens om in onversneden haat jegens haar man, die zich op zijn beurt koestert in de platonische liefde voor zijn jongere zus Asta. Die blijkt, zo vertelt een bijplot van het stuk, niet zijn zuster te zijn maar het resultaat van een slippertje van hun beider moeder. Wat nieuwe perspectieven biedt voor de intimiteit tussen Alfred en Asta. Maar dan verdrinkt de kreupele Eyolf in het fjord. De onderstroom van het water neemt zijn lichaam mee, zodat zijn ouders voor hun leven veroordeeld zijn tot het spookbeeld van de geopende dode ogen van het kind - een observatie van de kinderen (die van de buren) die erbij stonden en niets deden. De affiche van de voorstelling die Het Oranjehotel nu van het stuk speelt (slechts de achtste in het Nederlandse professionele toneel sinds de Amsterdamse première in 1895), is voorzien van een citaat uit een boek dat ik niet ken ('The Gentlewomen') - het citaat is wel zeer raak: 'Die Ibsen schepsels zijn mannen noch vrouwen. Het zijn griezels. Gemene, onnatuurlijke, morbide monsters. Het zou voor de maatschappij het beste zijn als zij zich allemaal onmiddellijk verdronken.'

Regisseur Ivar van Urk heeft een droombezetting bij elkaar gebracht: Maarten Wansink speelt de impotente Alfred, Renée Fokker zijn vrouw Rita, Johanna ter Steege zijn zus Asta. Christiaan Montanus speelt de observant Borgheim, een wegebouwkundig ingenieur die in zijn avances jegens Asta beduidend minder succesvol is dan in het bouwen van wegen. Kyra Macco tenslotte speelt Eyolf. In een stalen designkeuken (ontwerp: Geert van der Velden) acteren zij met zendmicrofoons. Dat is een even vernuftige als lastige ingreep. Om te beginnen: de vervreemdende geluidsversterking plaatst acteurs voor radeloos makende problemen, waarvan de technische uitvoerbaarheid (hoe hou ik de zender in de broek en de microfoon op mijn kop) nog de minste is. In het ergste geval wordt de acteur tot zombie die niet meer precies weet welk effect hij met welke dictie bereikt. De winst van de ingreep is vanuit een toeschouwersperspectief ook meteen helder: je denkt alles te horen wat je ziet, maar je ziet niet wat je hoort. Iedere zucht, ironische stembuiging of machteloze fluistertoon is in alle hoeken van de zaal hoorbaar. Maar de gestiek, mimiek en beweging over het speelvlak is ontdaan van elke psychologische referentie. Het spel krijgt zodoende alle kans tot griezelige tegenkleuren voor de tekst. Die tegenkleuren zijn onbarmhartig hard - de echtelieden misbruiken de mismaaktheid (en later de dood) van hun kind om steeds een nieuw kleurenfilter voor hun huwelijk te schuiven, de ware horror wordt zo almaar bekwaam gemaskeerd. Dat effect wordt nog eens prachtig uitgebuit in de rol van het kind. Dat verzuipt (tegen Ibsens aanwijzingen in) midden óp de scène, maar daarna gaat Eyolf niet meer weg. Hij (gespeeld door een zij, de prachtige Kyra Macco) blijft als een schim in de stalen woonkeuken ronddolen. Eyolf hoort dat zijn bestaan er voor zijn ouders eigenlijk nooit iets toe deed, en hij hoort dat op het moment dat het er voor hem niks meer toe doet. Die ingreep geeft aan deze voorstelling een beklemming die mij, ondanks de technisch niet perfecte première, geruime tijd niet meer losliet.

Loek Zonneveld

 

De Groene Amsterdammer, 2000

 

 

Home