Gustaf Gründgens

 

Theaterlieveling van de nazitop

 

 

Hij geldt als een van de grote Duitse acteurs en regisseurs van de twintigste eeuw. Zijn mooiste rol was Mephisto, de duivel in Goethe's 'Faust'. Met die rol vierde hij triomfen. Vóór 1933 en ná 1945. En ook tussen die twee jaartallen - Gründgens was de theaterlieveling van de nazitop. Een portret.

 

Rijkspropagandaminister van de nationaalsocialisten, Joseph Goebbels, heeft het in zijn dagboeken vaak over acteur/regisseur Gustaf Gründgens. 14 mei 1936: 'Gesprekken met Gründgens. Hij klaagt over de mensen die zich binnen de nationaalsocialistische partij met cultuur bezig houden. Hij heeft gelijk. Met die mensen valt niet te werken.' 5 september 1936: 'Een kleine kring theatermakers op bezoek. Gründgens is heel amusant. Hij kan zo heerlijk vertellen. We amuseren ons kostelijk.' 27 juli 1937: 'Hitler is bezorgd over het moeras van ons Staatstheater. Hij vreest dat Gründgens spoedig naar het buitenland zal uitwijken.' Eerste Kerstdag 1937: 'Gründgens is directeur van ons Staatstheater geworden. Die man wordt nog eens keizer.' Drie weken later, 21 januari 1938: 'De hele Gründgenskliek is homoseksueel. Ik snap de voorliefdes van Göring niet. Mijn vingers jeuken om in te grijpen.'

Gustaf Gründgens (1899-1963), acteur, regisseur en theaterleider, heeft zichzelf in de Weimarrepubliek (1919-1933) als een komeet gelanceerd. Veldmaarschalk Hermann Göring (getrouwd met de actrice Emmy Sonnemann - Gründgens heeft haar carrière als regisseur sterk beïnvloed) beschermt hem persoonlijk. Rijkspropagandaminister Joseph Goebbels haat Gustaf Gründgens tot in zijn botten. De theatermaker Gründgens moet derhalve twaalf jaar manoevreren tussen twee machtige mannen in. En hij manoevreert meesterlijk. Hij is een overlever, ín en direct ná de nazi-tijd. Als Goebbels allang zelfmoord heeft gepleegd, en Göring in Neurenberg voor zijn rechters staat, heeft Gründgens - net terug uit een Russisch interneringskamp - in 1946 alweer een belangrijke positie verworven in het Duitse theater. Hij triomfeert in Berlijn, temidden van teruggekeerde ballingen en overlevenden uit de concentratiekampen. Ze nemen hem niets kwalijk. Hij wordt als acteur opnieuw gerespecteerd.

* * *

Hoe dat respect - tot dertig jaar na Gründgens dood - stand houdt, blijkt uit de volgende anekdote. Wenen, januari 1989. Thomas Bernhard, de Oostenrijkse toneelschrijver, is een paar weken geleden gestorven. Zijn laatste stuk, Heldenplatz, wordt nog volop gespeeld door het Burgtheater - regie: Claus Peymann. De tekst is een woedende afrekening met het antisemitisme als constante in de mentaliteit van de Oostenrijkers. De joodse professor Schuster, woonachtig aan de Weense Heldenplatz - het plein waar Hitler in 1938 juichend werd binnengehaald - pleegde zelfmoord door uit het raam te springen. De nabestaanden, met name Schusters broer Robert, spreken voortdurend over de jodenhaat die Schuster de dood in dreef, antisemitisme als een soort tweede natuur van de Weners. Het derde bedrijf toont het diner na de begrafenis. De weduwe van de professor hoort in haar hoofd het Sieg-Heil-geschreeuw uit 1938 (het publiek luistert mee). In de laatste minuut van het stuk valt ze met haar hoofd in de soep: hartaanval. De première van Heldenplatz werd een schandaal. Als we op een doordeweekse avond in de winter van 1989 naar Heldenplatz gaan kijken, zijn de echo's van dat schandaal nog steeds hoorbaar: het Weense publiek om ons heen sist, fluit en monkelt over de moordende woorden van Thomas Bernhards filippica. De volgende dag ontmoeten we in het restaurant tegenover het Burgtheater een charmante Weense vrouw. We praten over Bernhard en Peymann, en over de veranderde positie van het Burgtheater sinds hij er Intendant is. We spreken over Heldenplatz. Ik wijs op de ironie in de keuze van Peymann en Bernhard voor de actrice die de kleine rol van de joodse weduwe Schuster speelt: Marianne Hoppe, tussen 1936 en 1946 de vrouw van Gustaf Gründgens, Intendant van het Staatstheater in de nazi-jaren. Ijzige stilte. Wat of ik bedoel? Nou ja, zo zuiver was het echtpaar Gründgens-Hoppe tussen 1933 en 1945 niet. Antwoordt ik hakkelend, me realiserend dat ik op een landmijn ben gestapt. Er hangt meteen een vrieskou rond de tafel. Hoe ik het in mijn hoofd haal, Gründgens en Hoppe ook maar iets voor de voeten te werpen! Er was niks mis met dit briljante theater-echtpaar. In de loop van de monoloog die volgt, worden ze zelfs tot verzetshelden geproclameerd. Ik begrijp dat we hier met een legende te maken hebben, die ook met gezond verstand en feitenkennis niet onderuit te schoppen valt.

* * *

Er bestaan veel (auto)biografische geschriften van Duitse theatermensen, die na de machtsovername in 1933, na de Reichskristallnacht in 1938, en na het uitbreken van de oorlog in 1939, 'gewoon' zijn blijven doorwerken (totdat in 1944 alle Duitse theaters worden gesloten). De grondtoon van die geschriften is meestal: het klimaat was goed, en wij waren uiteindelijk kunstenaars, let wel: a-politieke kunstenaars. De acteur Karl Schönböck (nu geheel vergeten, toen een ster in de revue) schrijft in Wie es war durch achtzig Jahr (1988): 'Heel Berlijn was eigenlijk één groot ensemble. Een beeld dat ik ook bij Hollywoodacteurs herken. Het saamhorigheidsgevoel, ondanks concurrentie-strijd en persoonlijke carrières, ondanks jaloezie en afgunst, die grote saamhorigheid verbond ieder die er leefde en werkte. Vooral in het oude Berlijn, dat haar bijzonderheid, haar atmosfeer ook in het Derde Rijk en tijdens de oorlog behouden heeft. Het was een stad die iedereen met open armen ontving.' De Nederlandse Duitser Johannes Heesters (beroemd van de revue en de operette) schrijft in Es kommt auf die Sekunde an (1978): 'Ik ben altijd een a-politiek mens geweest. Ik ben kunstenaar, verder niks.' Toen Heesters middenin de oorlog in Den Haag Léhar's Der Graf von Luxemburg moest gaan zingen, heeft hij hemel en aarde bewogen om die toernee af te gelasten: 'Als ik nu, tijdens de Duitse bezetting, in een Nederlands theaterhuis Duits ga staan te zingen, dan lig ik er bij iedere rechtschapen Hollander helemaal uit.' Op de vraag waarom Heesters nooit naar Nederland terug is gegaan, antwoordt hij: 'Ik heb in Duitsland bezit verworven, een huis gekocht, aandelen in fabrieken.'

Veel van de 'blijvers' waren calculerende kleinburgers.

De blijvers krijgen heel wat over zich heen. Heinz Hilpert bijvoorbeeld, Intendant van het Deutsches Theater (opvolger van de legendarische joodse regisseur Max Reinhardt, die eerst naar Oostenrijk en vervolgens naar Amerika vlucht), ontvangt op 15 mei 1941 een briefje van het Ministerie 'für Volksaufklärung und Propaganda' (het departement van Goebbels): 'De minister heeft van uw speelplan kennis genomen. Hij wenst dat de stukken van Shakespeare en Shaw worden ingetrokken. Ibsen kan ook niet doorgaan. Met betrekking tot de overige plannen krijgt U binnenkort bericht. Heil Hitler!' Hilpert is niet iemand die na zo'n briefje meteen het speelplan omgooit. Hij is een terriër, een doorbijter. Eén van de weinigen.

Joseph Goebbels functioneert als de baas over de Berlijnse theaters (en de filmmaatschappij UFA). Hermann Göring gaat (in zijn hoedanigheid als Ministerpresident van Pruissen) over het 'Preussische Staatstheater' aan de Berlijnse Gendarmenmarkt, waar Gustaf Gründgens in 1934 Intendant en in 1936 General-Intendant wordt. De moordende concurrentie tussen de twee nazikopstukken leidt tot merkwaardige affaires. De onlangs gestorven acteur Heinz Rühmann, werkzaam bij het Deutsches Theater, is getrouwd met een joodse vrouw, Maria Bernheim. Goebbels laat hem bij zich roepen. 'Hangt U aan deze vrouw', vraagt hij, 'is Uw huwelijk goed?' Rühmann antwoordt: 'Meneer de minister, ik heb alles aan mijn vrouw te danken, zij heeft mij gemaakt tot wat ik nu ben.' Goebbels doet hem uitgeleide met het koele zinnetje: 'Went U vast aan de gedachte dat het op den duur tot een scheiding moet komen.' Rühmann stapt onmiddellijk over naar het Staatstheater, omdat hij denkt bij Göring (en Gründgens) beter af te zijn. Rühmann schrijft in zijn memoires Das war's: 'Göring kwam snel terzake. "Laat Uw vrouw een neutrale buitenlander trouwen," zei hij. "Dat is de eenvoudigste oplossing. Mijn zegen heeft U."' Rühmann vervolgt: 'Ik lichtte Maria in, en ze vond dat die oplossing onder de gegeven omstandigheden de beste was. Ze trouwde vervolgens met een Zweeds acteur.'

Over de in kampen opgesloten of vermoordde collega's wordt niet gesproken. Doodgezwegen wordt derhalve acteur Hans Otto, die na de machtsovername in het communistisch verzet is gegaan en die in 1933 door drie SA-ers wordt doodgeknuppeld - een feit dat Goebbels zorgvuldig buiten het nieuws houdt, wat Bertolt Brecht inspireert tot zijn beroemde open brief 'Wo ist Hans Otto?'. Doodgezwegen wordt ook acteur/musicus Joachim Gottschalk, die door Goebbels met zijn familie de dood in wordt gedreven, omdat hij weigert zich van zijn joodse vrouw te laten scheiden. Over de emigranten wordt überhaupt niet gepraat. Niet over Alexander Moissi, Leonard Steckel, Elisabeth Bergner, Tilla Durieux, om maar te zwijgen van Fritz Lang, Max Reinhardt, Erwin Piscator en Bertolt Brecht. Een enkeling verzet zich. Zoals de joodse acteur Alexander Granach, die in 1933 door de nieuwe Intendant van het Staatstheater Hanns Johst, een fanatieke nationaal-socialist en antisemiet, is ontslagen. Granach spant een proces aan tegen de Staat Pruisen en wint. Voor hij naar Amerika emigreert, moet Hanns Johst hem vier jaarsalarissen uitbetalen.

Maar de meesten zwijgen. En ze worden voor dat zwijgen vorstelijk beloond. Veel acteurs weten onder het nazibewind niet wat ze meemaken. In de nadagen van de Weimarrepubliek ging het slecht met het Duitse (en vooral het Berlijnse) theater. De helft van alle acteurs was werkeloos, wie wel werk had kreeg over het algemeen een contract voor zes maanden aangeboden, nooit méér. De gages zijn laag. Onder de nazi's verandert dat grondig. Göring en Goebbels wensen in ruime mate te delen in de roem van acteurs en (vooral) actrices, en kijken als tegenprestatie niet op een Rijksmark meer of minder. Heinz Rühmann incasseert voor een filmrol 80 duizend mark, het jaarsalaris van een theaterdirecteur. Zarah Leander krijgt twee keer zoveel. De actrice Luise Ullrich (25) beschikt in de jaren dertig over een villa en auto met chauffeur. En als in 1938 veel acteurs en actrices de Duitse grond wel erg heet onder de voeten wordt (na de annexatie van Oostenrijk, na de Kristallnacht, en in het zicht van de steeds reëeler wordende oorlogsdreiging), kondigt Hitler de maatregel af, dat acteurs nog maar over 60% van hun inkomen belasting hoeven te betalen. Het regent voorts prijzen en titels ('Staatsschauspieler'). Het Derde Rijk doet er alles aan om de publiekslievelingen aan zich te binden. Ze worden aan de Führer-borst monddood geknuffeld.

* * *

Gustaf Gründgens is een van hen, de meest gevierde, de meest ambitieuze. De 'komeet uit Düsseldorf', in die stad tien dagen vóór de eeuwwisseling geboren. Het gezin Gründgens (de vader stamt overigens af van een Nederlandse familie) verkeert al bij Gründgens geboorte in ernstige financiële problemen. Vanaf zijn vijfentwintigste moet Gründgens zijn ouders financieel helemaal in zijn eentje onderhouden. Hij heeft in één jaar (1919/1920) de opleiding aan het Schauspielhaus Düsseldorf doorlopen. Uit dat jaar dateert een foto 'en profil', waar hij achterop heeft geschreven: 'Bewaren tot ik beroemd ben. Mijn Griekse profiel schonk mij de natuur. 14/3/19. G.' Een maand later treedt hij voor het eerst op, als lakei in Tolstoi's Het levende lijk. Via Halberstadt, Kiel (waar hij voor het eerst Mephisto speelt) en een kort engagement in Berlijn, belandt Gründgens in het midden van de jaren twintig in de tweede belangrijke Duitse theaterstad van die dagen, Hamburg. Daar ontmoet hij Klaus en Erika Mann. Van de eerste regisseert hij het curieuze pubersprookje Anja und Esther (waar Klaus Mann en Gründgens zelf in meespelen, een voor die tijd skandaleuze opvoering). Met Erika Mann trouwt hij in 1925 (het huwelijk zal drie jaar stand houden). In korte tijd is Gustaf Gründgens te groot geworden voor de tweede theaterstad van Duitsland. Hij is toe aan de eerste. Max Reinhardt engageert hem in 1928 voor het Deutsches Theater aan de Berlijnse Schumannstrasse. Gründgens stort zich met een tomeloze energie in het Berlijnse theaterleven. Hij pakt alles aan wat hij krijgen kan: film, revue, cabaret, grote toneelrollen. In de vijf jaar die nog zijn te gaan tot aan de machtsovername door de nazi's in 1933, tellen we in totaal: 17 toneelrollen, 13 regies, 12 filmrollen (waaronder de gangsterleider Schränker in M, ein Stadt sucht sein Mörder van Fritz Lang).

Op 1 december 1932 zien de Berlijners Gründgens voor het eerst als Mephisto in Faust I, in het Staatliches Schauspielhaus am Gendarmenmarkt (Werner Krauss speelt de titelrol). Criticus Herbert Ihering is in de Berliner Börsen Courier op 3 december 1932 blij verrast en ook verbaasd: 'Gründgens flitst en vonkt. Hij speelt honderd varianten op het thema Mephisto, maar nooit het thema zelf. Hij speelt commentaar op Mephisto, geestige voetnoten, tégen de Goethe-exegeten.' Op 21 januari 1933 (tien dagen voor Hitler de macht grijpt) gaat Faust II in première. Ihering is in dezelfde krant op 23 januari 1933 geheel overtuigd geraakt: 'Gründgens houdt zichzelf scherp binnen het kader van de regie en bewaakt vooral de vorm van zijn personage. De geestelijke verwerking van de verzen is voorbeeldig, de dramatische slagkracht uitzonderlijk, de lichtheid betoverend.' Het echtpaar Göring laat de acteur bloemen bezorgen. Gustaf Gründgens is definitief doorgebroken.

* * *

Na de machtsovername door Hitler c.s., en zeker na de brand in de Rijksdag (nauwelijks een maand later), verlaten veel kunstenaars Duitsland. Beroemd is het verhaal van de cineast Fritz Lang, die de dag na 'de' brand bij Goebbels wordt geroepen. De minister wil hem directeur van de filmmaatschappij UFA maken - als Goebbels de beste van de wereld (Eisenstein) niet kan krijgen, dan maar de op-één-na-beste-van-de-wereld. Fritz Lang, van kruin tot tenen heftig zwetend, kijkt over de schouder van Goebbels alsmaar naar een torenklok. Of er nog tijd genoeg is om naar de bank te gaan. Niet dus, de propagandaminister is als gebruikelijk zeer lang van stof. Na het gesprek (hij belooft Goebbels over diens verzoek na te denken) gaat Lang meteen naar het station. Enkele reis Parijs, daarna door naar Amerika. Ook Bertolt Brecht, die tijdens de Rijksdagbrand in het ziekenhuis ligt, stapt meteen op de trein. De kinderen van Thomas Mann bellen hun vader in Zwitserland en bezweren hem daar te blijven. Zelf beginnen Klaus en Erika Mann (met onder andere Therèse Giehse) in januari 1933 het antifascistische cabaret Die Pfeffermühle, waarmee ze overal in Europa (ook in Nederland) triomfen vieren. Gustaf Gründgens blijft in Duitsland. Of hij ooit heeft overwogen om voor ballingschap te kiezen, is niet bekend. De autobiografie waaraan hij medio jaren vijftig zou beginnen, is er nooit gekomen.

In de zomer en de vroege herfst van 1933 filmt Gründgens in Spanje. In oktober 1933 is hij weer in Berlijn, om in Hermann Bahrs blijspel Das Konzert een hoofdrol te spelen, naast Emmy Sonnemann, mevrouw Göring. Hermann Göring is Ministerpresident van Pruissen geworden. Hij zoekt dringend een nieuwe Intendant voor het 'Preussisches Staatstheater'. Zijn echtgenote wijst hem op de leiderskwaliteiten van Gründgens. Op 26 februari 1934 wordt Gründgens in die functie benoemd, de benoeming zal aan het begin van het seizoen 1934/35 ingaan. Joseph Goebbels en zijn clique zijn woedend. De propagandaminister begint meteen bij Hitler over Gründgens te intrigeren. Als voornaamste wapen hanteert hij Gründgens vermeende homosexualiteit. Een pijnlijk punt in het jaar waarin de hele homoseksuele subcultuur binnen Ernst Röhms SA, in 'de Nacht van de Lange Messen', over de kling werd gejaagd. Goebbels informeert voorts of de Führer kennis heeft genomen van het feit, dat Gründgens in 1933 de begrafeniskosten heeft betaald van de door SA-ers doodgemartelde toneelspeler Hans Otto, een rabiaat communist. Hitler geeft niet thuis. Göring trekt aan het langste eind. Het argument van de vermeende homoseksualiteit van Gründgens doet de generaal af met de zin: 'Wie flikker is, dat bepaal ik'. De rest doet niet terzake. Gründgens kan zijn gang gaan. En hij formeert een briljant ensemble. Met naast hem de regisseurs Jürgen Fehling en Lothar Müthel. En met acteurs als Werner Krauss, Kurt Meisel, Bernhard Minetti en Heinz Rühmann, en actrices als Marianne Hoppe en Pamela Wedekind.

* * *

Gustaf Gründgens vervreemdt zich in de jaren dertig steeds meer van zijn progressieve vriendenkring uit de Weimarrepubliek. Onder hen: Klaus Mann. De Exil-redakteur van de Amsterdamse uitgeverij Allert de Lange, Hermann Kesten, doet Klaus Mann in 1935 een idee aan de hand voor een roman: 'Schrijf over een homoseksuele carrièrejager in het Derde Rijk. Als model dacht ik aan meneer de Staats-Intendant Gustaf Gründgens.' Klaus Mann gaat aan het werk. De idee van Gründgens als metafoor neemt hij over. Het accent op diens homoseksualiteit verwerpt hij. Klaus Mann heeft een kortstondige relatie met Gründgens gehad, de roman zou op een persoonlijke wraakneming lijken. In de winter van 1936 ontstaat in een huis achter het Amsterdamse Concertgebouw uit diverse kladversies het eerste concept van Mephisto - Roman einer Karriere. Het boek verschijnt later dat jaar in Amsterdam. De emigrantenkrant Pariser Tageszeitung publiceert de tekst in de vorm van een feuilleton, en prijst het werk aan als een 'sleutelroman' over Gründgens. Klaus Mann telegrafeert woedend naar Parijs: 'Mijn pijn, woede en verontwaardiging kennen grotere tegenstanders dan bepaalde toneelspelers. Zij zijn zelfs de persoon van Intendant Gründgens ontgroeit.' Hij laat een regel aan het zetwerk toevoegen: 'Alle personen in dit boek zijn types, geen portretten.' Het helpt niet. De kwalificatie 'sleutelroman' zal het boek Mephisto tot diep in de jaren zeventig blijven achtervolgen. De roman blijft in Duitsland, tot ruim dertig jaar na de overwinning op de nazi's, middels gerechtelijke vonnissen (tot aan het hoogste rechtscollege, het Bundesverfassungsgericht) verboden. Pas na een op het boek gebaseerde toneelvoorstelling van Ariane Mnouchkine's Théåtre du Soleil (eind jaren zeventig, ook met veel succes in Berlijn gespeeld, via het tweede Duitse televisienet over heel Duitsland uitgestraald), en na de verfilming van Mephisto door de Hongaarse cineast István Svabo (bekroond met de Oscar voor de beste niet-Amerikaanse film van 1981) kan uitgeverij Rowolt de juridische decreten negeren, en tot uitgave besluiten. De roman haalt binnen één jaar de oplage van 300.000 exemplaren. Klaus Mann als hit! De schrijver heeft het allemaal niet meer mogen meemaken. Op 12 mei 1949 schrijft hij zijn uitgever Jacobi - die de Duitse uitgave van Mephisto niet aandurft, omdat Gründgens zijns inziens in het Duitse theater 'wieder eine sehr bedeutende Rolle spielt', de volgende, bittere tekst: 'Niks riskeren! Altijd met de macht, met de stroom mee! Men weet toch waar dit toe leidt: precies, naar de concentratiekampen waar niemand nu meer iets van wil weten. Stuur me het manuscript terug. En schrijf me niet meer!' Negen dagen later pleegt Klaus Mann in Cannes zelfmoord, met een overdosis slaaptabletten.

* * *

In zijn autobiografie Der Wendepunkt (1945) geeft Klaus Mann nog eens zijn motieven weer voor het schrijven van Mephisto: 'Het gaat niet om het afzonderlijke geval, maar om een type. Als voorbeeld had ik net zo goed ieder ander kunnen nemen. Mijn keus viel op Gründgens - niet omdat ik hem voor uitzonderlijk slecht hield (hij was misschien nog wel een stuk beter dan menig andere waterdrager van de Waarden in het Derde Rijk), maar eenvoudigweg omdat ik hem toevallig bijzonder goed kende. Juist doordat wij elkaar vroeger zo vertrouwden, vond ik zijn verandering, zijn desertie, zo fantastisch, zo ongeloofwaardig.' Gründgens rechtvaardigde op zíjn beurt zijn 'fantastische desertie' met het vaak gehoorde argument: ik bleef in Duitsland om erger te voorkomen, en om individuele mensen in bescherming te nemen. Natuurlijk zijn Gründgens' openlijke flirts met de barbaren onverteerbaar. En vanzelfsprekend is het behoorlijk mis, dat hij via zijn theater de nazi's als het ware een esthetisch en artistiek verantwoord beschavingsalibi verstrekte. Maar daarom kan Gründgens' argument (blijven om erger te voorkomen, én om individuen te helpen) niet zonder meer, middels het strakke goed/fout-schema, naar de prullenbak worden verwezen. Vooreerst: Gründgens hééft mensen geholpen, gesteund en uit de handen van de nazibeulen gered. Als het antisemitische blaadje Der Stürmer van Julius Streicher in september 1934 een hetze begint tegen de 'verjudung' van het theater in Gründgens' geboorteplaats Düsseldorf, met name door de actrice Louise Dumont (de echtgenote van zijn voormalige leraar Lindemann), hard aan te vallen, schrijft de Intendant het obscure blaadje van Streicher een open brief op poten. In hetzelfde jaar pakt de theatercriticus Alfred Mühr het theater van Gründgens ongenadig hard aan. Göring voelt zich aangesproken en doet zijn Intendant het voorstel de criticus 'voor een korte vakantie' naar een concentratiekamp te sturen. Gründgens antwoordt: 'Dat gaat helaas niet. Ik heb hem namelijk vandaag aan Uw theater geëngageerd, als dramaturg.' Wanneer zijn oude chef uit Hamburg, Erich Ziegel, door de nazi's in de tang wordt genomen, haalt Gründgens hem naar Berlijn en redt hem zo uit de klauwen van de Hamburgse Gestapo. De bekendste man die door Gründgens in leven is gebleven, heet Ernst Busch, de communistische zanger/acteur. Busch verdwijnt in 1943 op het nippertje niét naar een concentratiekamp, op voorspraak van de Intendant, die voor Busch de beste advocaten aanzoekt (en betaalt). Er is moed voor nodig om een communist te verdedigen, in het jaar waarin de nazi's hun eerste grote nederlaag bij Stalingrad lijden.

Gustaf Gründgens is geen meeloper á la Veit Harlan, die in 1940 de smerige antisemitische propagandafilm Jud Süss draait, waarin (tot Gründgens' verbijstering) ook Werner Krauss meespeelt. Gründgens probeert zich verre te houden van de 'Propaganda- und Amüsierrummel' in de UFA-films, en dult die rommel ook niet in zijn theater. Hij verlangt en krijgt van Göring handelingsvrijheid in het bepalen van het speelplan (binnen de gegeven beperkingen natuurlijk - 'entartete' auteurs zijn 'nicht im Frage', Tsjechov en Ibsen zijn, door de veronderstelde 'burgelijke decadentie' in hun stukken, eveneens onbespreekbaar). Gedurende geruime tijd slaagt Gründgens erin zich de nazicultuurbonzen en de 'Blut & Boden-dramatiker' van het lijf te houden. Hij weet te voorkomen, zoals de joodse acteur/regisseur Fritz Kortner in zijn memoires Aller Tage Abend opmerkt, dat er aan de Berlijnse Gendarmenmarkt 'ein arisches Oi-joi-joi-Theater' wordt gespeeld. Gründgens provoceert ook graag. In maart 1937 gaat in zijn theaterhuis Shakespeare's Richard III in première, in de regie van Gründgens rechterhand, het 'anarchistische regiegenie' Jürgen Fehling - de nachtmerrie van de Goebbelsclique, die hem herhaalde malen (vergeefs) tot 'untragbar' wil verklaren. Volgens de criticus Ruppel (de Berlijnse correspondent van de Kölnische Zeitung) is deze voorstelling 'een spiegeling van de naziheerschappij, met haar leugens, verraad en moorden, en die zin als theatergebeurtenis adembenemend.' Werner Krauss speelt Shakespeare's derde Richard 'als de monumentalisering van de politieke misdaad - meer Goebbels dan Hitler. Op het moment dat de moordenaars van Richard's broer Clarence in de kerker hun mantels afwerpen, en er bijna uitzien als de huurmoordenaars van de SA, stokt bij de toeschouwers de adem in de keel.' Het jaar daarop speelt Gründgens de titelrol in Fehlings enscenering van Shakespeare's Richard II. Een eenzame, hysterische homoseksueel op de troon, omringd door een moordzuchtig, bloedig politiek bedrijf, dat hij verafschuwt, negeert, niet wil zien. Voor de insiders is het duidelijk: Richard II is het gespeelde zelfportret van Gustaf Gründgens in zijn relatie tot de nazi's.

* * *

Het politieke bedrijf van de bruine barbaren neemt Gründgens vanaf het begin van de jaren veertig steeds steviger in de tang. In 1941 wordt hij gedwongen mee te doen aan de propagandafilm Ohm Krüger, waarin moet worden aangetoond dat de Britten het fenomeen 'concentratiekamp' ooit hebben uitgevonden (in Zuidafrika). Als de druk van Goebbels hem teveel wordt, neemt Gründgens (na Goebbels' pathetische oproep tot de 'totale oorlog') in 1944 dienst bij de Wehrmacht, waar hij het (overigens gelegerd in Nederland) tot Feldwebel brengt. In 1945 belandt hij in een Russisch interneringskamp - de anekdote wil dat de Russen Gründgens' titel ('General-Intendant') voor een militaire rang aanzien. In het kamp blijft hij spelen: Goethe, Schiller, Shakespeare, meestal solo. Op voorspraak van Ernst Busch komt hij na negen maanden vrij. En op 4 mei 1946 speelt hij weer, op de plankieren van het Deutsches Theater aan de Berlijnse Schumannstrasse. Der Snob van Carl Sternheim. De rol van een opportunist. Klaus Mann zit - in het uniform van een Amerikaanse legercorrespondent - op de eerste rij. In het artikel Oude kennissen doet Klaus Mann verslag: 'Ja, hij zag me. Ik applaudisseerde beleefd. Hij had me echt herkend, boog licht mijn richting uit, maar keek meteen weer weg. De glimlach waarmee hij de ovatie van het publiek in ontvangst nam, verdween heel even, als brak de angst door voor een plotselinge pijnscheut. Even maar. Daarna had hij zichzelf meteen weer in de hand. En daar stond hij, stralend en aantrekkelijk als nooit tevoren, met zijn witte das, zijn roze gelaatskleur en blonde pruik. De onbetwistbare lieveling van Berlijn. Van voor-nazi-Berlijn. En van na-nazi-Berlijn.'

Mann's observatie van 'de angst voor een plotselinge pijnscheut' is raak. Gründgens heeft in 1946 een dramatisch slechte gezondheid. Hij houdt zichzelf dan al jaren met pijnstillers en slaapmiddelen op de been, en is zwaar aan morfine verslaafd. Toch wordt hij nog twee keer Intendant: eerst in Düsseldorf, vanaf 1955 in Hamburg. Daar ensceneert hij in 1957 zijn laatste Faust, daar speelt hij nog één keer Mephisto, daar zijn de rijen voor de kassa nog één keer voorpagina-nieuws. Zijn laatste rol is Phillips II in Schillers Don Carlos, première in Hamburg op 20 november 1962. Joachim Kaiser schrijft in Theater Heute: 'Gründgens spreekt de versregel: Dies Blutgericht soll ohne Beispiel sein. En opeens ervaart de toeschouwer ontzet onder welke omstandigheden deze tragedie eigenlijk speelt. Toch is wat hier gebeurt heel particulier: men is samen met een door zijn echtgenote bedrogen, oude man. Opeens realiseert de toeschouwer zich, dat dit de eerste grijsaard is die Gründgens speelt. Hij blijft zacht spreken, is eenzaam, het inzicht dat hij geeft over het personage van Phillips II is verschrikkelijk. Gründgens stijgt boven het hele ensemble uit, zonder zich te forceren.'

In de zomer van 1963 geeft hij zijn laatste televisie-interview (uitgezonden op het ZDF, 10 juli 1963). Daarin zegt hij: 'Ik heb de afgelopen dertig jaar alsmaar rollen gespeeld, ik ben vergeten te leven.' In september 1963 vertrekt Gründgens voor een wereldreis. Op 7 oktober 1963 sterft Gustaf Gründgens eenzaam in Manila, op een hotelkamer. Hoewel zijn onverwachte overlijden nooit is opgehelderd, is de officiële doodsoorzaak ironisch genoeg dezelfde als die van Klaus Mann in 1949: een overdosis aan slaapmiddelen. Loek Zonneveld

De Groene Amsterdammer, 1995

Home