Portret van de acteur Guus Hermus

 

 

 

 

In september 1988 kreeg hij van de schouwburgdirecties nog de Oeuvreprijs voor zijn complete werk. Hij had zich toen al een jaar of vier volledig van het toneel teruggetrokken, was alleen te zien geweest in de televisieserie Herenstraat 10 en bekend geworden als de suikerbietenschurk Campers in de tv-serie De Fabriek. Op 23 augustus 1993 wordt hij vijfenzeventig jaar. Mooie aanleiding voor een portret. Loek Zonneveld schetst de loopbaan van een van de laatst overgebleven grote zonen uit een uitstervende toneelspelersgeneratie: Guus Hermus.

 

Een herinnering uit het voorjaar van 1973. Guus Hermus speelde Koning Lear in Shakespeare's gelijknamige stuk. Vertaling: Evert Straat. Regie: Hans Croiset. Uitvoerend gezelschap: het Amsterdams Toneel, de formatie die de met tomaten, rookbommen en discussies weggebombardeerde Nederlandse Comedie was opgevolgd, en die de directe voorloper werd van het Publiekstheater. Het speelvlak was kaal en donker bij de openingsscene. In de achterwand ging een luik omhoog. We zagen een plateau, met daarop Hermus/Lear, gehuld in een enorme mantel. Dochters, schoonzoons, de hertogen Kent en Gloucester, gevolg eromheen. Onder de eerste grommende tonen uit het klankdecor van Penderecki, trok men het rijdend plateau met Lear naar voren. Toen stapte Hermus/Lear met de kaart van zijn te verdelen rijk van het plateau af - en de mantel bleef staan, wat een prachtig effect gaf. Vervolgens klonken de eerste regels Shakespeare, gesproken door die licht nasale, bronzen kerkklokstem, waar tijdens de talloze interviews die Hermus in zijn carrière gaf, kopjes van gingen trillen en microfoons van doorsloegen: 'Verneem ... dat wij ons rijk in drieëen gaan verdelen/ en dat wij onwrikbaar het besluit hebben genomen/ staatszorg van onze leeftijd af te schudden/ en die aan jonger krachten op te dragen/ terwijl wij ... opgelucht toekruipen naar onze dood.' Nog huiver ik, luisterend naar de geluidsopname. Je hoort de opperste concentratie, het begin van iets dat heel erg goed gaat worden. 19 april 1973, Stadsschouwburg Amsterdam. Acteur Joost Prinsen (die in deze 'Lear'-versie de hoveling Oswald speelde) vertelde me dat Guus Hermus (als altijd dodelijk nerveus voor de première) die avond, vlák voor het luik openging, tegen de omstanders tussen zijn tanden siste: 'Ik heb trek in patat.' Joost Prinsen: 'Meneer Hermus had zo zijn eigen manieren om zich te concentreren.'

* * *

August Cornelis Maria Hermus werd op 23 augustus 1918 in Amsterdam geboren. (Zijn Amsterdamse accent zal hem zijn leven lang als een soort kruis blijven achtervolgen.) Zijn moeder was de zangeres Dora de Groot, die hij vrijwel alleen sukkelend en ziek heeft gekend. Zijn vader was de beroemde toneelspeler en regisseur Cor Hermus (1889-1953). Er werd thuis over vrijwel niets anders gepraat dan over toneel. Hermus: 'Als jongetje hoorde ik mijn vader zó vaak de naam van Shakespeare noemen, dat ik dacht dat het een goeie vriend van hem was. Misschien wel een geheimzinnige oom van me. Ik heb altijd naar die Shakespeare uitgekeken. Maar hij kwam nooit op bezoek.' Over zijn directe ambitie om aan het toneel te gaan is Hermus in vraaggesprekken altijd duidelijk geweest: hij had geen andere keus. In een intervieuw in 1965: 'Ik weet niet waarom ik acteur geworden ben. Ik heb het altijd gewild, behalve in mijn zesde levensjaar, toen wilde ik zeer nadrukkelijk een functie gaan bekleden in het Gemeentelijk Vervoer Bedrijf.' Zijn vader was directeur van het Gemeentelijk Toneel Bedrijf. Dus het leek hem wel aardig, een baantje in een aanpalende stadsfirma. Het liep anders. In 1937 ging Guus Hermus naar de Toneelschool, waar hij terecht kwam in de klas van onder meer Jan Retèl en Fons Rademakers. In 1941 debuteerde hij bij een cabaretgezelschap. Daarna ging hij bij zijn vader werken. In het Gemeentelijk Toneel Bedrijf dus toch. Vader Cor Hermus droomde al tijdens de oorlog van een Amsterdamse theatergroep met jonge prominenten, na de bevrijding. Die groep is er gekomen, in 1950: Comedia. Met heel veel buitengewoon getalenteerde, jonge prominenten. Waaronder dus zoon Guus. De eerste voorstellingen van Comedia na de oorlog - waaronder Molière's Tartuffe, Naar het U lijkt van Shakespeare en De herbergierster van Goldoni (allemaal regies van Cor Hermus) sloegen in als een bom. De oude Hermus was een vertegenwoordiger van het pure komedianten-geslacht. Zijn toneel scharnierde op speelplezier, dat overigens zeer gedisciplineerd tot stand kwam. Guus Hermus tegen Bibeb over zijn vader: 'Geestelijk kon hij je in elkaar rammen. Met het nodige gescheld, verpletterende kritiek, maar misschien is dat wel goed. Hij was blij als het op de première goed was gegaan. 't Was ook een man met een grote charme, een groot gevoel voor humor. Ik denk dat hij een verschrikkelijk moeilijk leven heeft gehad. Mijn moeder was altijd ziek, had vreselijke pijn. 't Waren twee heel lieve, ongelukkige mensen. Mijn vader was een bohémien, maar aan de andere kant ... ja, schuldgevoel, natuurlijk.'

Guus Hermus is nooit lang achter elkaar bij een en dezelfde groep gebleven. Het langst nog bij Comedia/Nederlandse Comedie (acht jaar, van 1947 tot 1953). Hij speelde er legendarische rollen. Zoals de opstandige, door zijn vader bedrogen en opgesloten zoon Sigismund in Calderons zelden gespeelde Het leven een droom, Orestes in Sophokles' Elektra en Versjinin in Tsjechovs Drie zusters (regie: Pjotr Sjarov, tegenover hem Ank van der Moer als Masja). Daarna begon een lange zwerftocht door het Nederlandse toneel. Die hem onder meer voerde naar Ensemble (het latere Globe) waar hij zijn eerste Pinter (de oude zwerver Davies in De Huisbewaarder speelde, Rotterdam (toen onder Ton Lutz, die hem in 1962 regisseerde in Hermus' eerste Cyrano de Bergerac, Haarlem (waar hij een poos in de leiding zat van Centrum, enkele briljante rollen speelde en zijn ambities als regisseur uitprobeerde), en tenslotte weer Amsterdam, waar hij met Koning Lear zijn carrière in het gesubsidieerde toneel ongeveer afsloot. Vanaf 1973 bekende Hermus zich tot het circuit van de zonaamde 'vrije', niet gesubsidieerde toneelprodukties. Waar hij, naast een aantal memorabele blijspelen, zijn twééde Cyrano creëerde (regie: Ko van Dijk, produktie: Joop van den Ende). En niet te vergeten: Moordspel (Sleuth) van Shaffer, een gedenkwaardige thriller, met Jeroen Krabbé als tegenspeler. Landelijke bekendheid - Hermus: 'Ik ben werkelijk blind geïnterviewd in die tijd' - kreeg hij in het midden van de jaren zeventig, door zijn optreden als 'de man in de regenjas' (Carmiggelt) in enkele verfilmde 'Kronkels', en vooral door zijn rol als 'vader' in de televisieverfilmingen van de strips Vader & Zoon van Peter van Straaten (met (Gees Linnebank als 'zoon'). Tussen 1981 en 1984 deed Guus Hermus alleen nog maar televisie. Hij is al tweeënveertig jaar gelukkig getrouwd met de actrice Bep Dekker.

* * *

Toen een jong acteur, die Guus Hermus alleen van de televisie en de film kent, mij laatst vroeg of mijn fascinatie voor de toneelgeneratie van (o.a.) Han Bentz van den Berg, Ank van der Moer, Ellen Vogel, Ton Lutz, Ko van Dijk en Guus Hermus iets met nostalgie te maken heeft, kon ik zonder aarzelen antwoorden: nee. Wat in het toneel is gewéést komt nooit meer terug, en dat is goed zo. Toen de jonge acteur vervolgens vroeg, wat me dan zo in een speler als Guus Hermus fascineert, moest ik langer nadenken. Uiteindelijk antwoordde ik: omdat het gevaarlijk was wat hij in zijn mooiste rollen deed, op de rand van álles. Een berekenende vorm van geweld leek het wel, dat loeihard aankwam, zelfs als er genuanceerd werd gespeeld. Wanneer ik Hermus' Lear-vertolking op mijn walkman terughoor, bijvoorbeeld op het moment dat hij zijn trouwste vazal Kent (die het opneemt voor Lears jongste dochter Cordelia) in een eeuwige verbanning stuurt, dan denk ik in Hermus' stem álle nuances en gemoedsbewegingen te horen die er op dat moment door het personage Lear heen moéten schieten. Het begin van schaamte over wat hij Cordelia aandoet. Maar nog steeds óók de woede over haar gedrag, een woede die zich nu gekwadrateerd tegen Kent keert. En ook dáárover weer schaamte. En ten slotte dat in zichzelf schreeuwen: man, wat sta je nou te doen? Het is woede, pijn en verdriet, áchter elkaar gemonteerd. Op een rauwe, gewelddadige manier. Wat ik op het toneel in de mooiste rollen van Guus Hermus steeds zag, dat is hetzelfde dat ik nu in de geluidsopnamen nog altijd hoor: een tot iedere vezel geconcentreerd vorm-besef. De dictie, de tekstzegging met die zangerige, licht artificiële buigingen, dat is misschien passé. Maar de weergaloze precizie in de omgang mét en de plaatsing ván de teksten, die is tijdloos. Het exact weten wát wannéér en hoé te doen, ook.

Tegen Bibeb (in een VN-interview, 1971) noemt Hermus het werken aan een rol: 'ontstaan', 'rijpen'. Over inleving, één worden met de rol, de rol met je meenemen naar huis, heeft hij het zelden. Hermus: 'Als ik de schouwburg uitkom, dan is de figuur daar achter gebleven. 't Is iets anders wanneer een rol in je aan het ontstaan is. Die moet de tijd hebben om te rijpen. Een rol ontstaat bij mij langzaam. Het eindresultaat probeer ik bewust af te houden, omdat ik niet in een makkelijk sjabloon terecht wil komen. Je kunt er voor een deel iets aan doen door eraan te werken. Maar dat is niet genoeg. De rol moet naar je toekomen.' Hermus had een hekel aan al te nadrukkelijke 'bedoelingen' in het acteren, sowieso in toneel. Hoewel hij zichzelf regelmatig 'linksig' noemde, zag Hermus nooit iets in engagement in toneel. 'Werkelijke creativiteit houdt absolute argeloosheid in,' was zijn motto. Ook argeloosheid ten opzichte van zijn personages. Hermus: 'Je hebt wel eens de indruk dat Nederlandse acteurs niet hun rollen menen te moeten spelen, maar de bedoeling van hun rollen. Het komt voor dat men zich in een Tsjechovpersonage niet bepaalt tot de rol, de handeling, waaruit dan die melancholie van Tsjechov tóch wel blijkt, maar dat men overmatig melancholiek gaat staan doen. Mijn uitdrukking daarvoor is: herfstig spelen op het toneel, men gaat de vallende bladeren bij elkaar acteren.'

In een ander vraaggesprek, ten tijde van de repetities aan Pinter's De Thuiskomst in het najaar van 1965 - ik kon het niet terugvinden, dus dit citaat gaat uit het hoofd - zei Hermus: Het is weer net zo'n oude man als die rol in De Huisbewaarder. En dat is gevaarlijk. Er moet nu wel een ándere oude man staan. Daar heb ik iets op gevonden. In De Huisbewaarder speelde ik die zwerver Davies voorovergebogen. Deze opa Max in De Thuiskomst ga ik achterover spelen. Een klein maar beslissend verschil.

Vóórover versus áchterover spelen! Het is niet alleen een geestige acteurs-anekdote ('Hoe gaat U de rol aanpakken, meneer Hermus?' 'Nou, ik dacht deze keer: áchterover!'), het is ook in de roos van de geschreven personages. Davies is een slijmerige querulant, een hielenlikker. Max is een krachtdadig om zich heen meppende arrivé, zeer op zijn hoede om belazerd te worden.

 

Guus Hermus heeft zich in zijn loopbaan zelden over collega's uitgelaten. Als-ie het wél deed, was het nogal krenterig. Zo noemde hij Han Bentz van den Berg als acteur 'erg boeiend'. Waarmee niets is miszegd, maar een van de grootste karakterspelers van ná de oorlog is er wel heel zuinig mee getypeerd. Wat Hermus ook heel goed kon was een regisseur wegzetten. De acteur Joost Prinsen daarover: 'We repeteerden bij het Amsterdams Toneel aan een stuk - titel en regisseur doen er nu even niet toe - en de regisseur belegde een paar weken voor de première een acteursbijeenkomst. Hij vond dat er niet hard genoeg gewerkt werd. Iedereen deed zijn zegje. Na een half uur vergaderen stond Guus Hermus op en zei - ik citeer letterlijk: "Op de een of andere manier heeft de regisseur de conceptie van het stuk en de rollen voor de acteurs verbòrgen wensen te houden. De mise-en-scene is niet slecht, maar die kan hij ook per brief opsturen. We moeten ons dus afvragen of we hier wel met een regisseur te maken hebben. Ik voor mij zou deze vraag ontkennend beantwoorden. Maar misschien ligt het ook aan het weer. Laten we maar gaan repeteren." Hetgeen geschiedde. Ank van der Moer zei over Guus Hermus: Guus is niet ijdel, Guus is hooghartig.'

Wanneer Hermus wél superlatieven in voorraad had voor een theatercollega, dan kwam het ook recht uit zijn hart en viel iedere zuinigheid weg. Zo iemand was de actrice Ank van der Moer (1912-1983). Hermus heeft niet eens zóveel met haar gespeeld. Maar hij was overtuigend in zijn lof. In de herfst van 1983, ongeveer een half jaar na de overwachte dood van Ank van der Moer, deed Annemarie Oster (dochter van Van der Moer) een poging om Guus Hermus over haar moeder te interviewen. Dat lukte wonderwel, ook al was Hermus wel erg veel vergeten (zelfs dat er in Tsjechovs Drie zusters een brand voorkomt). Ik heb een vermoeden dat Hermus' uitspraken over het acteren van Ank van der Moer in dit mini-interview, veel te maken hebben met hoe hijzelf tegen het toneelspelersvak aankeek. Tekenend (en ontroerend) was het in ieder geval, dat hij over Ank van der Moer - een half jaar ná haar dood - sprak in de tegenwoordige tijd. Hermus: 'Het is iemand die in haar manier van spelen en in haar benadering van het vak, bezig is het onmogelijke te zoeken. Wat ik dan tussen aanhalingstekens het onmogelijke noem. Dat zat in haar natuur: er is meer, er is meer. Die kracht. Dat is het zoekerige, om over de limiet heen te gaan van de mogelijkheden die in je zitten. Het is een soort gevecht. Om het uiterste te bereiken, boven jezelf uit te stijgen. Je speelt iets dat je niet bent, iets dat je uit je diepste diepten op moet graven, en dan overkomt het je gewoon wel eens dat je ophoudt met komedie spelen, dan komt het volkomen spontaan. Het is net of je ernaast staat en de rol zichzelf gaat spelen. Dat is een absolute ideaaltoestand, dat je niets meer hoeft te doen. Als je met zo iemand speelt, is er een soort relatie. Er kan zelfs verwantschap zijn op de een of andere wonderlijke manier. Ja, met enkele mensen heb je dat. Dan betekenen ze iets voor je, door die samenwerking. Dat is een chemische combinatie.'

* * *

Zijn mooiste rollen? Nu moet ik terughoudend worden. Toen ik hem voor het eerst zag spelen, had Guus Hermus er al zo'n twintig jaar acteren opzitten. Maar ik hou het toch bij drie rollen: Koning Lear, Max in De Thuiskomst en Cyrano de Bergerac. Grote speelprestaties gaan (althans voor mij) bij herlezing van de stukken als hoorbare herinneringen kleven aan die teksten. Dan is er in het theater iets onzegbaar troostends gebeurd. Zoals Hermus' Lear op de hei bij Dover zijn handen zachtjes over de wangen van de blindgemartelde Gloucester streek, terwijl hij sprak over 'onze opkomst/ op dit groot speeltoneel van gekken!'. Of die met een vermoeide glimlach gesproken smeekbede: 'Laat me niet gek, niet stapelgek zijn, hemel!/ Hou me bij mijn verstand, laat me niet gek zijn.' Joost Prinsen, die Hermus 32 avonden in deze rol als medespeler heeft kunnen observeren: 'Op de negentiende voorstelling, ik vergeet het nooit meer, speelde hij Lear zó begeesterd, dat tegenspelers hun tekst vergaten en alleen nog maar naar hém keken. Ik heb daarna nooit meer zoiets meegemaakt. Na afloop zei-ie: "Bep zat in de zaal". Had-ie het voor zijn vrouw gedaan. Alle acteurs dromden bij hem in de kleedkamer, alsof het een première was geweest. Hij zei alleen, met zijn niet-gespeelde verlegenheid: "Ach, het is een aardig stukkie. Wel een hoop tekst, hè."' Tijdens de repetities aan 'Lear' vroeg Joost Prinsen Hermus eens, waarom hij nooit gevraagd was voor de rol van Maigret op de televisie. 'Ik had het graag gedaan,' antwoordde hij. 'Lekker rustige rol. Trouwens, die Maigret die ze nou hebben is van bordkarton.' Joost Prinsen gaf Hermus kort daarop zijn favoriete Maigretboek, De bezoeker van zaterdag. Joost Prinsen: 'De volgende avond drentelde Hermus tijdens de pauze twintig minuten lang door mijn kleedkamer. Hij zei niets. En dan duren twintig minuten nogal lang. Toen er afgebeld werd, en we dus weer óp moesten, zei-ie ineens: "Lekker gelezen vandaag". Daarna verdween hij. Voor mij is Guus Hermus - hoe vriendelijk en verlegen ook - een reus op afstand gebleven. Hij onderbrak mijn "meneer Hermus" een keer nijdig met "Zeg toch Guus, man!". Maar dat heb ik nooit gedaan. Een jong acteur dient zijn plaats te kennen als hij tegenover een Hermus staat!'

Wat Guus Hermus en Ton van Duinhoven in Pinters De Thuiskomst (Centrum, 1966) aan theatrale een-tweetjes op het podium neerzetten, behoort tot de absolute hoogtepunten in de naoorlogse theatergeschiedenis. Hier volstaat een citaat van Simon Koster, in 1966 recensent voor het Haarlems Dagblad: 'Guus Hermus maakte van de ex-slager Max de personifiëring van de haat, de wraakzucht, de voorgewende vriendelijkheid en tenslotte de tragische zinnelijkheid. Dit portret van deze oude tiran werd in handen van de grote acteur tot griezelige werkelijkheid.'

En dan Cyrano de Bergerac. Er zijn een paar toneelpersonages die voor heel lang als het ware aan een uitvoerend kunstenaar zijn gaan 'hangen'. Martha uit Albee's 'Virginia Woolf' aan Ank van der Moer, Claire uit In wankel evenwicht van dezelfde auteur, aan Ellen Vogel, Gogols dagboekschrijvende gek aan Henk van Ulsen, Millers handelsreiziger aan Ko van Dijk. En Cyrano dus aan Guus Hermus. Hij heeft de rol twee keer gedaan. Die tweede keer, in 1975, bij Joop van den Ende, eerlijk gezegd vond ik dat voor 75% een vergissing. Het verhaal verzoop in het spektakel. En Hermus was de rol in mijn herinnering teveel gaan nuanceren, psychologiseren. Cyrano is een kunstmens, een ongrijpbaar kunstwerk van zichzelf. Hij breekt maar een paar keer emotioneel in tweëen. Als-ie vertelt dat de avonden hem zo weemoedig maken bijvoorbeeld, en dat hij zo schrikt wanneer het maanlicht de schaduw van zijn enorme neus op de muur werpt, want van die neus heeft hij zo'n last, door die 'kokkert' kan hij zijn liefde voor z'n nicht Roxane niet serieus nemen. Maar verder dendert Cyrano door het stuk, door het verhaal. Dat deed Guus Hermus magistraal en onvergetelijk in zijn éérste Cyrano, in Rotterdam, 1962, regie: Ton Lutz, met Ann Hasekamp als Roxane en André van den Heuvel als Christian (en Willem Nijholt in een prachtige kleine rol in de berijmde schermscène aan het begin van het stuk, de virtuoze ode op Cyrano's neus). Delen van die voorstelling staan op een Philipsgrammofoonplaat. Ik moet eerlijk bekennen dat ik die plaat grijs, werkelijk grijs heb gedraaid. De klankkleur en de dictie in die nasale beukstem van Hermus, dat zal anno 1993 vast ouderwets klinken. Maar wat je verder vooral hoort, is een bijna dierlijk toneelspelers-instinct. Dat élan kwam af en toe eventjes terug in die tweede Cyrano-vertolking. De sterfscène aan het slot bijvoorbeeld. Acteur Pierre Bokma zag de tweede Cyrano de Bergerac, drie jaar voor hij zelf naar de Toneelschool ging. Bokma: 'Volgens mij heb ik de slechtste Cyrano gezien die Hermus speelde. Ik zat almaar te denken: zeg, waar betaal ik hier voor, wat ís dit!? Toen kwam die slotscène, dat doodgaan in de kloostertuin. Het was net of er langzaam twee lichtjaren grote deuren opengingen, waardoor je een inkijk kreeg in een soort donker heelal. Niet de oerklap, wel de ruis erna, de consequentie ervan. Alsof de acteur ons even meenam naar het gebied van bijna-dood. Alsof die figuur niet meer de mens is, meer een universeel instituut, alsof de oorsprong en de bedoeling van álles je tegen de rugleuning van je stoel sloeg. De acteur kan op dat moment veranderen in een pad of een straattegel, de betekenis gaat niet meer verloren. Precies dat wat altijd onzegbaar heet, en dat ook ìs. De acteur lacht naar de zaal, ondertussen steekt hij zijn hand in de hel. En niemand weet waar die hand naartoe gaat. En iedereen denkt: grote God, wat doet-ie nu?! Ik weet niet wat voor geheim dat is. Alles komt in het theater tot een oorverdovende stilte op zulke momenten. Een acteur kan die momenten nooit zélf aanwijzen. Het gebeurt buiten hem om.'

* * *

Eén rol zou ik Guus Hermus nog wel eens willen zien spelen. Minetti van Thomas Bernhard. De bijna-monoloog van de oude acteur, die naar het Belgische Oostende is gekomen om een regisseur te ontmoeten, die 'Lear' met hem wil doen. De regisseur komt niet. Wel een hoop andere mensen, tegen wie de oude acteur praat, die hem irriteren. Tot slot zet hij op de strandboulevard, helemaal alleen het masker op, dat de Belgische schilder Ensor voor hem en voor Koning Lear maakte. Daarna neemt hij al zijn pilletjes, sterft en sneeuwt langzaam in. Minetti, door Guus Hermus! Het zal er niet meer van komen, denk ik. Guus Hermus lijkt definitief uitgespeeld en ingesneeuwd. Het is afgelopen, uit, over. En het was prachtig. Daarom, van harte: proficiat!

Loek Zonneveld

 

De Groene Amsterdammer, 1993

 

 

Home