Zeer vereerde heer Guy Cassiers

 

 

Onlangs had ik de eer een voorstelling bij te wonen van Kasimir en Karoline, mijn stuk uit 1932, waarover U regie heeft gevoerd. Ik moet zeggen dat het een curieuze sensatie was deze voor mij zeer dierbare tekst na zo vele jaren weer te zien. Die sensatie werd in de loop van de anderhalf uur die Uw voorstelling duurde vrij snel tot een merkwaardige beklemming, omdat ik mijn toneelstuk eigenlijk niet meer herkende. Het was de beklemming van het weerzien van een overbekende rug, maar als de persoon in kwestie na een korte tik op de schouder zich omdraait, kijkt men in een volkomen onbekend gelaat. Laat ik met de deur in huis vallen, mijnheer Cassiers. Mijn stuk speelt op de oktoberfeesten in München. Bent U daar wel eens geweest? Of heeft U misschien ooit het lunapark in het Weense Prater bezocht? Deze attracties worden weliswaar aangekondigd als kermis, maar dat is absoluut niet wat zij zijn. De attracties op deze kermissen zijn vervallen, de lampjes branden in meerderheid niet meer, het terrein ruikt niet naar poffertjes maar voornamelijk naar bier en goedkope sekt. Dat U aan de rand van Uw podium een veertigtal pullen verschraald bier neerzette, die vervolgens wild over de speelbühne werden leegesmeten, wordt in Uw theatraal milieu wellicht als een trouvaille gezien, ik vond het voornamelijk een zwaktebod. Dat de speelvloer in de loop van de voorstelling steeds meer naar bier begon te ruiken acht ik geen signaal van kracht. De geur van een theaterlocatie dient men te spelen, men mag haar nimmer ruiken. Dat U de sfeer van de oktoberfeesten in München voornamelijk tracht te vangen door kleurrijke en - het valt niet te ontkennen - ingenieuze filmprojecties, werd door enkele toeschouwers om mij heen fluisterend als 'modern' betiteld. Dat lijkt mij een misverstand. In het Berlijn van de jaren twintig gebruikte een onderschat theatergenie als Erwin Piscator reeds filmprojecties in theatervoorstellingen, en hij deed dat intrigerender dan Uw zoetig aandoende flik-flak-lichteffecten.

Ik kom tot de beide titelpersonages, de jonge Kasimir en Karoline. Zij vormen - hoewel relatief weinig samen op het toneel - de spil van mijn vertelling. Het meisje Karoline is een ogenschijnlijk naïef wicht, dat warmte, aandacht en genegenheid zoekt, maar uit ervaring weet dat zulks niet dan met grote moeite te verkrijgen valt. Zij heeft op een bitse wijze de hakken in het kermiszand gezet, en spreekt in een soort geleende taal, waarschijnlijk zinnen die zij in brievenromans heeft gelezen. Uw mejuffrouw Scheldwacht speelt iets totaal anders, een jankerig dwaallicht dat wat drenzerig (kent U dat woord nog?) door het leven gaat. In Uw ogen misschien boeiend, spijtig genoeg heb ik zo'n karakter in het geheel niet geschreven. En heeft U nu werkelijk tijdens het inoefenen van mijn stuk niets aan de stem van dit meisje kunnen doen? Zij spreekt of zij reeds op de eerste repetitiedag een hekel aan mijn teksten had. De heer Gerritsma echter, speelt de zojuist werkeloos geworden vrachtwagenchauffeur Kasimir werkelijk brisant. Hij verklankt zeer precies de bonkige dromer, die achter het stuur van zijn cabriolet voldoende tijd heeft gehad om een aantal primitieve gedachten over de menselijke existentie bij elkaar te sprokkelen. Toneel, mijnheer Cassiers, is echter een vrij concreet maar ook een dodelijk medium: wanneer men slechts de helft van het titelduo ensceneert, ensceneert men eigenlijk niets. De zachte en de harde indringers Schürzinger en Merkl Franz kregen van de heren Torenstra en Bussemaker een eenvoudige doch zeer effectieve vertolking. Maar wat U heeft gedaan met de oude mannen Rauch (de directeur) en Speer (de rechter), dat tart werkelijk iedere goede smaak. De oktoberfeesten in München bieden klassenloos vertier, men komt dergelijke reactionnaire nouveau riches en aftandse notabelen daar daadwerkelijk tegen, en zij slaan in mijn stuk niet voor niets zulke gevaarlijke taal uit. De smakeloze vaudeville-karakters die U in Uw enscenering heeft toegestaan, vervaarlijk tuimelend in de valkuil van de lelijkste schmiere, maakt van hen ongevaarlijke randfiguren, wat zij pertinent niet zijn. Bent U zelf overigens wel eens stomdronken geweest? Dat ziet er echt niet zo uit als de heren De Walle en Dam hier vertolken! Mannen die stomdronken zijn (bij vrouwen ligt dat mijns inziens anders) zijn bijna weer nuchter en daarom niet meer zichtbaar laveloos. Deze heren spelen of zij in hun jonge dagen dronken toneelpersonages slechts vanaf het schellinkje hebben geobserveerd, en imiteren dit theater-van-de-slechte-smaak zonder gene. Ligt er voor beide acteurs niet nog wat grandguignol op de plank? Labiche, Courteline, Feydeau desnoods, ik stel maar iets voor. Over de dames zwijg ik, wellicht met als enige uitzondering van de eeuwig aangepaste, maar in haar tekstuur toch mysterieuze Erna, die in de handen van mevrouw Tieleman een mooie verbeelding kreeg. Met de beleefde terughoudendheid die een tweëenzestig jaar geleden gestorven auteur past, moet ik U toch echt met klem verzoeken van mijn weliswaar niet opzienbarende maar toch met zorg gecomponeerd repertoire in het vervolg af te blijven. Of haat U mijn stukken? Als dat zo is, waarom regisseert U ze dan? Houdt U eigenlijk nog wel van toneel?

 

Met bezorgde groet en in vriendschap opgetekend,

 

Uw Odon von Horvath

 

 

Loek Zonneveld

 

De Groene Amsterdammer, 2000

Home