'U had al tanden voor Uw eerste schreeuw

Ten teken dat U kwam om ons te bijten'

 

 

T e n O o r l o g! - e e n h o m m a g e

 

 

 

Verreweg het meest ambitieuze theaterproject dat in de afgelopen jaren binnen het Nederlands/Vlaamse toneel op basis van teksten van Shakespeare is uitgevoerd was Ten Oorlog!, een uitvoering van de acht historische stukken die William Shakespeare schreef over de bloedige periode in de Engelse geschiedenis, de tijd tussen 1398 en 1485. Het project werd uitgevoerd door de Vlaamse formatie de Blauwe Maandag Compagnie (tegenwoordig: Het Toneelhuis). De vertaling/bewerking was van Tom Lanoye, de regie van Luc Perceval. Het project vond plaats in het seizoen 1997/1998. In 1999 werd de onderneming herhaald in het Duitse taalgebied in een co-produktie van de Salzburger Festspiele en het Schauspielhaus Hamburg, onder de titel Schlachten.

 

 

I. 'Goede God laat ons in het gras gaan zitten

Het stuk is uit - de monarchie morsdood'

De tekst, de bewerking

 

De charme van de macht zit in haar aftakeling, niet in haar hoogtijdagen. Machthebbers die het helemaal hebben gemaakt zijn op den duur saai en voorspelbaar. Pas wanneer ze hun onvermijdelijke 'Werdegang' beleven worden ze interessant. Als machthebbers op het punt staan te worden gedumpt op de mestvaalt van de geschiedenis, krijgen ze opeens glans. De huid wordt dun, de geest helder, de dramatische situatie doet de rest. William Shakespeare had dat vier eeuwen geleden goed in de gaten. Voor hij aan zijn grote werken begon schreef hij over dictatoren aan de zelfkant van de macht. Dat leverde buitengewoon bloedig maar tevens matig theater op. In zijn koningsdrama's, de zgn. Histories, liet hij de vorsten eerst stijgen, om daarna als een patholoog-anatoom hun onvermijdelijke neergang te registreren. De mooiste 'histories' (we negeren er twee: Koning Jan is een onding, Henry VIII is waarschijnlijk maar ten dele door Shakespeare geschreven) worden gevormd door twee vierluiken ('tetralogiën), waarin de Britse geschiedenis tussen 1398 en 1485 wordt behandeld. Shakespeare schreef deze acht stukken tussen zijn zesentwintigste en vijfendertigste levensjaar. En hij volgde niet de chrolonogie: hij begon als jonge hond bij het einde van de geschiedenis die hij wilde opschrijven, als gerijpt auteur keerde hij terug naar de voorgeschiedenis. Hij begon met twee delen van zijn kroniek over de Britse burgeroorlogen in de late middeleeuwen, die tussen de hertogelijke huizen van Lancaster en York (beide met een roos in hun wapen, we kennen deze oorlogen dan ook als de 'Rozenoorlogen'). Shakespeare's jeugdwerk over deze oorlogen heet Henry VI (de delen 2 en 3 - kort daarop, in 1591, schreef hij er een eerste deel aan vast, een tamelijk onbeduidend gelegenheidsstuk). In 1593 volgde het (historisch-chronologisch bezien) sluitstuk van de beide tetralogiën, het bloedige koningsdrama Richard III. Pas daarna werkte hij aan Richard II (1596), Henry V en de beide delen van Henry IV (voltooid in 1598). Bij elkaar geven deze acht stukken (goed voor zo'n twintig uur toneel) een goed beeld van de manier waarop het Engelse gezag onder Elisabeth I (1558-1603) wenste af te rekenen met de grauwe uithoeken in de Britse politieke geschiedenis. Elisabeth I en de haren streefden rust na, of liever gezegd: ze dwongen die rust af, via de vorming van een politiestaat en via lofzangen op de economische en politieke stabiliteit van het zestiende eeuwse Engeland. Shakespeare moet bij die rust en stabiliteit ernstige twijfels hebben gehad. Misschien zijn daarom de mooiste scènes in de 'histories' de momenten waarop regerende monarchen hun einde zien naderen. In ieder geval zijn de koningsdrama's de opmaat voor de grote tragedies die William Shakespeare na 1600 zal concipiëren, waarin hij de begrenzingen en peilloze diepten van de absolute macht op onnavolgbare wijze heeft beschreven.

 

Het was in Shakespeare's dagen Richard II dat de meeste opzien baarde. De daarin optredende vorst is aanvankelijk een pedante kwast, een narcistische hufter die het contact met de realiteit volledig is kwijtgeraakt. Hij verbant twee edellieden die ruzie met elkaar hebben, hij jaagt een kwakkelende oom met zijn pesterijen de dood in en verlaat zijn in onrust verkerend rijk voor een maffe oorlog in Ierland. Bij zijn terugkeer op Britse grond merkt hij dat alles veranderd is: niemand houdt meer van hem en vijandige legers, onder leiding van de verbannen Henry Bolingbroke, staan aan de poorten van het Engelse koningshuis te rammelen. Richard II ziet dadelijk dat hij teveel stommiteiten op elkaar heeft gestapeld, maar het inzicht komt te laat: hij moet naar Londen om afstand te doen van zijn kroon. Het hele vierde bedrijf van Richard II is gereserveerd

voor die troonsafstand in Westminster, een opzienbarende vorm van 'impeachment'. De tekst van dit bedrijf is door Shakespeare zo briljant geschreven dat de regerende vorstin, Elisabeth I, het liet wegcensureren, ja zelfs het hele stuk verbood. De analyses van het uitgeholde koningsschap waren haar klaarblijkelijk een tikkeltje té direct. Ik citeer de vertaling die Tom Lanoye maakte voor de Blauwe Maandag Compagnie. De abdicerende koning spreekt zijn beoogd opvolger, de latere Hendrik IV toe:

'De gouden kroon is lijk een waterput

Waarin twee emmers hangen aan één lier

De lege pijlsnel dansend naar omhoog

De tweede, laag en ongezien, vol water

Die tweede - ik, vol tranen - drinkt het leed

Dat gij gestort hebt en U stijgen deed.'

 

De Poolse Shakespearekenner Jan Kott heeft in zijn meesterwerk Shakespeare, tijdgenoot (welke uitgever brengt dit briljante boek nu eindelijk eens in herdruk?) het werk van Shakespeare in de 'histories' aangeduid als 'Het Grote Mechanisme': je wroet je als machthebber omhoog, daarna rol je weer naar beneden. Het enige koningsdrama waarin aan het eind niet het hoofd rolt van een zittend monarch is Henry V. Maar dat is dan ook geen goed stuk. Ongetwijfeld was Hendrik V een publieksvriendelijke vorst met een brave inborst, hij voerde zijn troepen bekwaam aan in de oorlog met Frankrijk, hij was oprecht verontwaardigd op het moment dat de barbaarse vijand een jonge Britse vaandrig aan het spies reeg, en hij werd zelfs nog sympathiek toen hij zich anoniem onder zijn strijdkrachten mengde (om de meningen van Jan Soldaat over de monarch/legeraanvoerder te vernemen). Maar verder is Henry V een bloedeloos en vooral voor de publieke tribune geschreven tekst. Het van chauvinisme zwangere stuk is in Engeland mateloos populair en reeds twee maal verfilmd. Maar het heeft nauwelijks dramatische impact - iets compacter geformuleerd: het heeft geen kloten en eindigt als boulevardkomedie. Het vervolg, Henry VI, dat in drie lange, zeer lange delen voortploetert naar een langverwachte apotheose, is ook al niet veel soeps. Er wordt eigenlijk voornamelijk in gevochten. En veldslagen op het toneel zijn van zichzelf al zo stomvervelend. Toch bevatten de drie delen van Henry VI minstens twee ingrediënten die Shakespeare in zijn latere werk heeft uitgebuit. Ten eerste wandelt in deze trilogie een zeer sterk vrouwspersonage rond, Margaretha van Parma, een dame van Frans-Italiaanse afkomst. Zij is aan de zwakzinnige Hendrik VI uitgehuwelijk, en dat heeft deze brabbelende New-Age-figuur-avant-la-lêttre geweten ook. Shakespeare maakt van Margaretha een vonkende kruising tussen Kenau van Hasselaer en Xantippe. Hij geeft haar een paar bloedstollende scènes. Waaronder die ene, in deel drie, waarin ze met het afgehouwen hoofd van haar minnaar Suffolk in haar schoot zit te lamenteren, terwijl de Brave Hendrik VI (verantwoordelijk voor de dood van die Suffolk) in een andere hoek van de kamer oorlogscorrespondentie doorneemt. Het tweede boeiende ingrediënt van de Henry VI-trilogie is het fenomeen van de keelsnoerende slotscène, de 'cliffhanger'. Aan het eind van Henry VI - deel 3 zit de mentaal al dode koning in de Tower-gevangenis in de Bijbel te lezen. Zijn beoogd moordenaar, Gloucester, de latere Richard III, komt op. Hij laat de kwijnende vorst nog even stoom afblazen. Tom Lanoye hertaalt:

'Het uur van Uw geboorte is gehaat

Een kerkuil kraste, pest en plagen ruikend

Uw moeder voelde meer dan moederpijnen

Maar minder dan de hoop des moeders

Een onbestemde vormeloze klomp

En niet de vrucht van een zo rijke stam

U had al tanden voor Uw eerste schreeuw

Ten teken dat U kwam om ons te bijten.'

Gloucester, die later bij Tom Lanoye 'Risjaar Modderfokker den Derde' heet, heeft een afdoende antwoord op de klaagzang van de koning klaar. Terwijl hij hem met een dolk steekt en steekt en nog eens steekt:

'That I was born, mijn horrelvoet vooruit

De vroedvrouw kokhalsde, the nuns were crying

Protect us Lord, een boreling met tanden!

And boy, did I had teeth! And hair! And nails!

Een everzwijn to be, een weerwolfjong

Dat grommen moet dat grauwen moet en bijten!'

Met bijten kan Richard III in het drama dat zijn naam draagt meteen beginnen. De beroemde openingsmonoloog gaat bij Lanoye aldus:

'Zo is de fokking winter van de walg

Gesmolten tot een hotte zotte zomer

Dankzij dat zonnekind van bruur Edwaar

Showers of doom that hung above our heads

Zijn in de oceaan haar kut begraven

In ons' coiffuur plakt rijstpap en confetti

En doelloos roest ons harnas aan de muur

Our speech of war slaat om in zatte praat

Our proud parade in wuft gehuppel. Mijn bruur Edwaar

Die Oorlogsgod zwelt op en smiles like Buddah

It's not his horse dat hij de sporen geeft.'

Vijf bedrijven verder zal Risjaar Modderfokker den Derde om dat paard smeken. Wanneer al zijn vijanden - en dat zijn er langzamerhand veel - tegen hem samenspannen, roept hij zijn beroemd geworden tekst:

'A horse, a horse ... Mij fokking kroon voor maar één paard.'

 

De bedenkers van het theateravontuur dat Ten Oorlog! heette hielden klaarblijkelijk zielsveel van de drie delen van Henry VI en van Richard II en Richard III. Van Henry IV hielden ze nadrukkelijk niet. De beide delen van dit stuk zijn door de Vlamingen vrij bruut ingekort tot dertig tekstpagina's. Dat is jammer. Want Henry IV is een mooi stuk. Het gaat eigenlijk over twee dingen: over wroeging en over drank. De wroeging heeft bezit genomen van Koning Hendrik IV, de man die opdracht gaf zijn voorganger Richard II te vermoorden. Behalve dat berouw, waarover de vorst tien bedrijven lang lamenteert, wordt hij ook nog eens gekweld door een verre verwant die Hotspur heet, letterlijk vertaald: Heetspoor, een inderdaad heetgebakerde jongeman wiens staatsgreep dan ook geen schijn van kans heeft. De drank in Henry IV zit in de scènes die zich afspelen in de kroeg genoemd naar het favoriete gerecht aldaar: Zwijnshoofd. Daar zuipt de kroonprins (Hal bij Shakespeare, Henk bij Lanoye) zich samen met zijn boezemvriend Falstaff (bij Lanoye 'La Falstaff' genoemd) een stuk in de koninklijke kraag. Falstaff is de bij het publiek meest populaire figuur die Shakespeare heeft gecreëerd. Eigenlijk is Henry IV een geraffineerde poging om een breed publiek te vermaken: de liefhebbers van tragische en historische scènes komen ruimschoots aan hun trekken, wie naar het theater ging voor sappige kroegverhalen kwam ogen en oren te kort. Het stuk kent voorts de mooiste 'cliffhanger' die de auteur in zijn koningsdrama's heeft geschreven. Tegen het eind van deel twee bezoekt de kroonprins zijn doodzieke vader. Hal/Henk waant zijn vader dood. Hij pakt diens kroon. Dan ontwaakt de vader. Lanoye vertaalt:

Hendrik IV: 'Uw honger naar mijn lege troon moet groot

Zijn als gij zo - gij jonge idioot

U met mijn eretekens wilt bekleden

Nog voor ik goed en wel ben overleden.'

Henk: 'Vergeef mij vader

Ik had gedacht Uw stem niet meer te horen.'

Hendrik IV: 'Gedacht of eer gehoopt niet meer te horen

Wat U in een bestek van een paar uur

Vanzelf en wettig zou zijn toegestuurd

Moet gij zonodig van Uw vader stelen.'

Hendrik IV sterft kort daarop. En Hal/Henk krijgt de kroon. Hij laat Falstaff als een volgezopen baksteen vallen.

 

Wanneer ze op hun kleinst zijn, de vorsten en machthebbers in Shakespeare's koninklijke documentaires, zijn ze op hun allermooist en allerbest. De vrouwen in Richard III bijvoorbeeld, met hun vervloekingen en verwensingen. Of de broer van de koninklijke hinkepoot Gloucester, meneer Clarence - hier heet hij Sjors - gevangen genomen in de Tower, die aan de poorten van een wisse dood verhaalt over een nachtmerrie waarin Risjaar hem schandelijk verraadt. Maar het mooist blijft toch het plotse inzicht van Richard II, bij Lanoye Richard Deuzième geheten, als hij terug is in zijn geliefde Engeland en hoort dat het spel definitief over en uit is. Ik citeer eerst een vertaling van Lanoye's landgenoot, Willy Courteaux:

'In godsnaam laat ons op de grond gaan zitten

Het droef verhaal doen van de dood van vorsten

Hoe deze onttroond is, die gedood op 't slagveld

Die door de schim geveld die hij onttroond heeft

Vergiftigd door zijn vrouw, slapend gewurgd

Allen vermoord. Want in de Holle Kroon

Waarmee het sterfelijk vorstenhoofd zich kroont

Daar heerst de dood.'

Lanoye heeft iets minder woorden nodig:

'Goede God laat ons in het gras gaan zitten

Het stuk is uit - de monarchie morsdood.'

 

 

 

II. 'Mijn zorg? Verloren zorg, de zorg voorbij.

Uw zorg? Verworven zorg, veel zorg erbij.'

De Holle Kroon - Ten Oorlog!, de voorstelling (1)

 

Ten aanvang slaat iemand in het halfduister met een ijzeren staaf drie keer op een aambeeld. De felle schijnwerper die ons aanvankelijk in het gezicht scheen verdwijnt in de overkapping van de speelruimte. Het toneellicht gaat langzaam aan over het reusachtige in de zaal voortgezette voortoneel, een eikenhouten vlonder. Met ontbloot bovenlijf en een soort Oosterse rok voor martiale vechtsporten zit daar een op het oog gezellig dikkertje, Le Roi Richaar Deuzième (Wim Opbrouck). Naast hem zit een jong meisje in een witte jurk, door hem gekoesterd als La Reine, zijn kindvorstin (Kyoko Scholiers). Op het toneel is achter hen nog een platform gelegd, daarachter (gedeeltelijk daarboven) ligt er nog een. De trapsgewijs gestapelde plateau's zijn kaal en streng gelakt. Op het achterste speelvlak ligt een blauw/wit gekleurd en op-lichtend 'schilderij' - het ziet eruit als de verbeelding van de wereld, de globe. De achterkant van het toneelhuis is onbedekt, we zien de naakte muren. Het toneellicht hangt in het zicht van de toeschouwers. Langzaam tooit de koning zich met de simpele metalen kroon, die in de loop van de marathon voortdurend zal worden doorgegeven. De Holle Kroon. In het halfduister achter Richard Deuzième en zijn piepjonge koningin staan mensen voortdurend te buigen. Links achter het vorstenpaar staat een figuur gekleed in een donkere pij en met een muts op: Jan van Gent, oom van de koning, tevens diens adviseur en de stervende vader van Richards voornaamste rivaal, Hendrik Bolingbroke. Richard opent de marathon met de volgende tekst:

'Mijn wijze grijze oom mijn Jan van Gent

Wiens trouwe vleugels het aloude nest

Van Lancaster beschermen gelijk een schat

Vertel mij is de aanklacht van Uw zoon

Mijn hevig helmboswuivende kozijn

Gegrond op een bewijsbaar echt verraad

Of eerder op een vage valse vete?'

Daarmee zet dit personage de toon voor de hele inhoud van deze onderneming, de vraag van iedere regerend monarch: word ik bedonderd of hoe zit het? En hij zet tevens de bourgondische toon van Lanoy's taalgebruik in diens herwerking van Shakespeare's regels. 'Mijn hevig helmboswuivende kozijn' - als Nederlander denk je bij 'kozijn' eerst aan ramen, pas daarna dringt het tot je door dat 'kozijn' een verbastering is van 'cousin', neef. Richard: 'Mon Dieux, neveu! Vous êtes un peu nerveux'. De eerste glimlach is binnen. En het gaat door. Richard geeft gratis advies aan de twee vechtersbazen tegenover zich, waaronder zijn neef en rivaal Bolingbroke:

'Purgeert Uw gal maar niet Uw kostbaar bloed

Vergeeft, vergeet, verzoent U. Stopt met haten

Het is een slechte maand voor aderlaten

Nonkel, wilt gij ook niets eens met hen praten?'

 

Ten Oorlog! bestaat uit drie delen van elk ruim drie uur. In De Naam Van De Vader En De Zoon bevat Richard II, het oorspronkelijk uit twee delen bestaande Henry IV, met daar meteen aan vast Henry V. Het tweede deel van de marathon heet Zie De Dienstmaagd Des Heren, voornamelijk opgebouwd uit de drie delen van Henry VI. Tenslotte is er En Verlos Ons Van Het Kwade, opgebouwd uit de laatste bedrijven van Henry VI en verder uit Richard III. Ruim twintig acteurs spelen alle rollen op het kaal plankier van Katrin Brack, in het feëerieke licht van Enrico Bagnoli en in de kostuums van Ilse Vandenbussche. Over de hele onderneming is vijf jaar nagedacht en er is zo'n veertien maanden gerepeteerd. De marathon is om veel maar in ieder geval om vier redenen een adembenemende ervaring. Er wordt energiek gespeeld, met een grote liefde voor de tekst en veel aandacht voor de inhoud (Shakespeare een tijdgenoot? Jazeker!). En tenslotte met veel humor: de schaamteloze relativering van slagvelden en moorden maakt dat het huiveringwekkende karakter van de teksten des te harder aankomt. De gekozen speelstijl staat meteen als een huis. Er wordt vrijwel steeds met het gezicht front zaal gespeeld, zonder de zgn. 'vierde wand' (die bestond in Shakespeare's theater ook niet). Er wordt razendsnel geschakeld van ernst naar luim, van stille contemplatie naar gulle lach. Neem de bijna sterfscène van 's konings adviseur in Richard II, Jan van Gent:

'Mijn naam was zelden zo toepasselijk

Ik ben gelijk een vogel voor de dood

Gekortwiekt door gemis en ouderdom

Heb ik tot nu mijn slapend land bewaakt

Dat kostte mij meer haren nog dan veren

Zelfs het zangzaad waar een vader soms op teert

De aanblik van mijn kroost - werd mij ontzegd

Ik ben geplukt, gepluimd, ten voeten uit

Mijn graf wordt straks mijn laatste vogelmuit.'

Koning Richaar Deuzième, die in zijn vrije tijd graag de hofdichter mag uithangen, repliceert:

'Tien nieuwe jeux de mots op U oiseau

Niet een door mij bedacht, quel culot

Voor iemand die op sterven ligt: Chapeau!'

Vlak voor deze dialoog neemt Jan van Gent plaats op het blauw verlichte tableau dat de wereld, de globe moet voorstellen. Hij zakt in de grond. Tegelijkertijd komt met oorverdovend geraas het achterste plateau naar omhoog en onthult een vanachteren dreigend belicht keldergewelf. Het is nu definitief gedaan met de macht als flirt - het echte werk gaat beginnen. Op het voortoneel krijgt de kindvorstin La Reine haar eerste bloeding. Tot en met haar slotscène met de koning in het vijfde bedrijf - wanneer Richard al is afgezet - zal ze rond blijven lopen in een wit jurkje met rode vlekken. Het is voorgoed gedaan met de onschuld.

Ik moet eerlijk bekennen dat ik Wim Opbrouck (Richard II, later La Falstaff) voor ik Ten Oorlog! zag, nooit eerder had had zien spelen. Hij bleek dé ontdekking van deze toneelmarathon. Opbrouck is fors gebouwd, kaal, hij heeft stevige mannenborsten en een stem als een kerkklok in Aalst. En hij kan schakelen - van tragiek naar vaudeville, en terug. Neem zijn opkomst in het beroemde vierde bedrijf: Richard wordt opgebracht om openlijk afstand te doen van de troon. Van die opkomst maakt Opbrouck een heus nummer:

'Het mangelt mij Messieurs aan zeggingskracht

Om te vertolken hoe zeer in de wolken

Uw bede mij niet heeft gebracht, Uw roep

Als groep! - om mij, een doodgewone vent

Ovationeel op 't voortoneel te halen

Voor - tja, voor wat? Een encore? Een Grand Finale?

Weet: ik betreed de bühne sans rancune.'

Opbrouck maakt (onder stille dankzegging aan Tom Lanoye) van deze tekst taalmuziek (met heerlijk binnenrijm). Muzikaal is ook zijn duet met de usurpator en beoogd opvolger Bolingbroke.

Bolingbroke: 'Gij wildet afstand doen, gij waart zo vrij'

Richaar: 'Ja van mijn kroon - mijn smart die blijft van mij'

Bolingbroke: 'Ten dele hangt Uw smart toch aan Uw kroon?'

Richaar: 'Ik blijf ook zonder niet van zorg verschoond

Mijn zorg? Verloren zorg, de zorg voorbij

Uw zorg? Verworven zorg, veel zorg erbij.'

Het zijn eenvoudige toonhoogteverschillen waarmee Opbrouck hier - toverend met taal - duidelijk maakt welke zorgen worden doorgegeven: Bolingbroke krijgt de zorgen van de macht, de afgezette koning mag lijdzaam wachten op zijn laatste zorg, de wisse dood in het gevang. Shakespeare schrijft voor dat Richard een spiegel vraagt. Hier krijgt hij een witmetalen ziekenhuissteek, een ordinaire pispot. Hij kijkt erin: 'Is dit de kop die zoveel zotheid zag?' In de originele tekst gooit Richard de spiegel woedend en wanhopig kapot. Bij Luc Perceval leegt de koning de inhoud van de pispot op de speelvloer. Ontluisterender kan bijna niet. Regie en spel breken trouwens wel vaker in bij Shakespeare. Wanneer de afgezette koning in het hoge noorden wacht op het moment van zijn dood, leest hij een gedicht voor van Kavafis, Rome in afwachting van de barbaren. Hij sterft niet in een steekpartij, maar simpelweg doordat hem een vergiftigde schotel wordt voorgezet, die voor het eerst niet wordt voorgeproefd. 'Stijgt op mijn ziel! Gaat ginds Uw plaats verwerven / Mijn zware lijf valt neer om hier te sterven.' En tergend langzaam dooft het licht op de eerste dode koning.

 

Vic de Wachter, in Richaar Deuzième nog een woest om zich heen meppende Bolingbroke, speelt in Hendrik IV de titelrol. Hij ziet eruit als Stalin. Alleen de snor ontbreekt. Henrik IV is een gefrustreerd mens, achtervolgd door de schaduw van zijn voorganger. En door allerlei tegenstanders, die rigoreus moeten worden opgeruimd. Hendrik ziet spoken - iedereen is een potentiële tegenstander. Dit stuk is een vooroefening voor Macbeth: nooit meer slapen, altijd paranoïde, snel krankzinnig. En dan is er nog zijn losbollige zoon, hier Henk geheten (Jakob Beks). Hij wordt ten tonele gevoerd als het kind dat komt toneelspelen op de zilveren bruiloft van zijn ouders: onderbroek, engelenvleugeltjes en met steeds een leraar anneks chaperonne in de buurt: La Falstaff (Wim Opbrouck), een travestiet die in een hoerig rode jurk en met een roodbruine pruik op zijn kale kop de voorstelling opent met een falset-versie van het Avé Maria. De overzichtelijke en ogenschijnlijk vredige toon van het begin van Hendrik IV is rap voorbij. Nog eventjes valt Henk zoet in slaap in de schoot van La Falstaff. Na een heftige ruzie met zijn vader geeft de kroonprins zich echter gewonnen. Hij trekt het kostuum aan van de oorlogshitser. Binnen één uur is Henk omgebouwd. Hij kijkt naar zijn stervende vader en graait de kroon van zijn kop. Henkie is Hendrik V geworden. Falstaff kan gaan. Hij wordt als 'oude knar en lijk' terzijde geschoven. Bij Shakespeare sterft Falstaff van louter ontgoocheling (buiten beeld) in de openingsscènes van Henry V. Bij het duo Lanoye/Perceval ontdoet Opbrouck zich aan het eind van Henry IV van jurk en pruik, trekt een pak aan en fungeert als verteller in Hendrik den Vijfden. De Proloogspreker:

'Was ik niet maar Muze van het Vuur

Kon ik als vlam verzengend stijgen naar

De hoogste hemel der verbeeldingskracht

Ik nam geen vrede met dit vals theater

Ik koos een koninkrijk geen plankenvloer

Ik ronselde echte prinsen geen acteurs

Ik liet slechts vorsten binnen als publiek.'

Henry V wordt vervolgens achteloos en cabaretesk afgeserveerd. Alsof de makers niet echt trek hadden in dit schooltoneel met een hoog percentage Brittannia-rules-the-waves. De twee grote veldslagen in het stuk worden verbeeld door lawines meubilair op het toneel te flikkeren, gegooid tegen een inderhaast opgetrokken wand. Er staat ook een 'paard' tussen, kruising tussen gymtoestel en opgezet dier. De Franse tegenstanders van Hendrik den Vijfden (koning, kroonprins en kroonprinses) worden getoond als afgetrapte circusartiesten die een act met stokbroden doen (en dan ook werkelijk niks anders kunnen). Topnummer is Vic De Wachter die de Franse koning Charles VI neerzet als een tambourmêtre die almaar zijn trommelstokje in de lucht werpt en het niet vangen kan. De Engelse koning is in dit deel griezelig in zijn fanatisme. Het van chauvinisme overborrelende en wanhopig naar roem en weerklank graaiende mensenkind is geen lang leven beschoren. En zo zal het ook gaan: na de triomf van Engeland over Frankrijk keert de koning terug naar zijn land, waar het niet te stelpen bloeden spoedig zal beginnen. La Falstaff verzorgt vanaf gene zijde de opmaat:

'Ik ben elk medicijn voorbij, voor mij

Kent hartstocht maar één naam, één bed: de dood

O Ziel van mij leef voort. Versier je met

De pluimen die je knecht, mijn Lijf, verliest

Betaal mijn hemel met het zinloos rotten

Van maag en strottenhoofd van merg en bloed

Zo teer je op de Dood die teert op ons

En als de Dood sterft sterft het leven mee.'

Het Grote Sterven kan beginnen.

 

 

III. 'Ik ben mijzelf genoeg'

Het Grote Sterven - Ten Oorlog! de voorstelling (2)

 

Waar zijn we gebleven? In het land waar de koning een kind is. Hendrik de Vijfden is zojuist samen met zijn vrouw begraven. Hun zoon, Hendrik straks zesde van die naam, werpt een briefje in het graf: 'Liefste mama, liefste papa. Tussen de woordjes van deze brief zitten kusjes warm en lief. Als ik de brief nu open doe, vliegen de kusjes naar U toe.' Hier staat een joch van acht in korte broek en met een bevende stem. Het graf van zijn ouders is een lange tafel aan de rand van het speelvlak. Op en rond die tafel zal dit deel van Ten Oorlog! zich afspelen. Erachter liggen nog altijd de drie op elkaar gestapelde kala podia. We hebben er vijf uur koningsdrama op zitten. De agressieve toon wordt somber, donker als het clair obscur van de belichting. Het land waar de koning een kind is. Al spoedig verruilt Hendrik VI zijn korte broek voor een maatkostuum. Hij blijft de klagerige toon houden van een vroeg oud geworden kereltje dat in de eerste hoofdstukken van de Bijbel is blijven steken. In Shakespeare's lange, lánge trilogie Henry VI komt de piepjonge koning pas op in het derde bedrijf. Hier, bij Tom Lanoye en Luc Perceval, is hij er meteen. Omringd door protectors en samenzweerders met hoge Elisabethaanse kragen. En bijgestaan door de bisschop van Winchester, hier verbeeld als een frivole witte zwaan met een donzige huppeljurk - een mooie creatie van Jan Decleir. Iedereen is corrupt, iedereen stikt in de kuiperijen, iedereen scheldt elkaar uit voor rotte vis en erger. En arme Hendrik, brave Hendrik, de zesde van die naam, hoort het allemaal aan. Hij snapt er niks van: 'Wanneer men ruzie maakt kan ik geen boeken lezen.' Henry VI is - het is eerder gesteld - een jeugdwerk van Shakespeare. De delen een en twee zijn een regelrechte dramaturgische catastrofe. De complotten schieten als ongeleide projectielen door het toneelzwerk langs en door elkaar heen, al na korte tijd is er geen touw meer aan vast te knopen. Dit is het werk van een jeugdige en overmoedige broodschrijver met de hete adem van schuldeisers in zijn nek. Tot overmaat van ramp wordt er ook nog regelmatig overgeschakeld naar Frankrijk, waar het herdersmeisje Jeanne d'Arc, hier genaamd: Pucelle, voor volstrekt overbodige verwarring zorgt. Shakespeare's ambitie om de wortels van de Rozenoorlogen op volle bandbreedte te schetsen leidt tot een theatrale schipbreuk van ongekende omvang. Het duo Perceval/Lanoye kiest voor een plausibele oplossing: schaamteloze operette met een cello spelende engel die het geheel aan elkaar fiedelt. De samenhang biedt het werkelijke centrale personage van Henry VI, niet de koning zelf maar de aan de jonge koning uitgehuwelijkte Italiaanse furiënde feeks Margaretha di Napoli, naar wie dit deel bij de Blauwe Maandag Compagnie ook vernoemd is. Zij vindt haar huilebalkende echtgenoot een regelrechte lamlul en laat zich dan ook al spoedig door het betere deel van de Britse landadel uitgebreid bepotelen, bespringen en dekken. Terwijl de vorst ronddwaalt als een dominee met een vroege roeping en een dito vorm van Alzheimer, ontrolt zich voor zijn en ieders ogen een bloedbad van ongekende omvang: de tafel voor aan het speelvlak wordt een tableau mort overgoten met emmers toneelbloed. De epiloog voor dit tussenspel is voor Margaretha (een fantastische creatie van de voor mij volkomen onbekende actrice Ariane van Vliet), die zich woedend tot Hendrik wendt:

'Het leven speelt zich in de modder af

Niet in jouw kop. Jij liet mij in de steek.

Ik was een speelbal van de honden die

Jij duldde aan jouw hof, die mij bedreigden

En al wat ik van jou aan steun kreeg was

Gewauwel en mystiek medelijden

Geen ogenblik heb jij naast mij gestaan

En dat jij dat niet ziet is des te zieliger

Nu is het te laat, ik heb een zoon

Jou, Koning Hendrik, heb ik niet meer nodig.'

 

Na een lange pauze verandert het klimaat in Ten Oorlog! totaal. Het middelste plateau van de drie gestapelde speelvlakken is brutaal naar achteren geschoven. In het midden ligt nu een bassin met water. Om me heen werd druk gespeculeerd wat dit bassin te betekenen heeft. De zee tussen Engeland en Frankrijk? Of het water tussen Engeland en Ierland, waar de bevolking steeds wanneer het in het perfide Albion een beetje onrustig wordt, prompt in opstand komt? De Styx misschien, mythologische rivier des doods? Freudiaans droomsymbool voor seksualiteit? Ik denk dat dit duistere, stille water niks meer of minder betekent dan ... water. Een ondiepe poel waar mensen worden afgeknald of verzopen. Waar hitsige, machtsbeluste types onrustig doorheen banjeren. Het licht dat in het water schijnt werpt mysterieuze schaduwen op de achterwand. In het water drijven twee helbelichte kleine schedels, een met een papieren hoedje erop. Het zijn de overblijfselen van de vader en een van de zonen uit het huis van York. De drie nog overgebleven nazaten uit dat grafelijk huis, hier Sjors, Edwaar en Risjaar geheten (aanstekelijk gespeeld door Koen van Kaam, Lucas Van Den Eynde en Jan Decleir) doen hun vileine openingsnummer van dit deel als een rap-revue. Lanoye schrijft opnieuw pure taalmuziek.

Edwaar: 'We are the children of Big Daddy York

We're not the same and yet: we are but one

We are the house of the three rising suns.'

Risjaar: 'Eén licht, een lamp.'

Sjors: 'Eén vuur, een vlam.'

Edwaar: 'Eén straal, een stroom.'

Risjaar: 'Eén muil, een muis.'

Sjors: 'Eén kut, een kont.'

Edwaar: 'Eén kroon, een kruis. Imagine (hij grijnst)

We could put our blood together?

De gloed daarvan stak heel de boel in brand.

This land would light up like a kiekenschuur

That shivers in het vuur van onz' colère.'

Sjors: 'Oh, praise the Lord!'

Risjaar: 'Let's go to work my bruurs.'

Dit nummer ging er bij het publiek in als Gods woord in een Ouderling. De gulle lach bleef echter snel als een graat overdwars in de keel steken. Luc Percevals enscenering van Ten Oorlog! bereikt de grenzen van het gevaar. Een rap-nummer op de rand van een vulkaan. Vanaf dit deel (dat over de korte regering van Edwaar de King handelt) gaat de apotheose van deze Shakespeare-marathon dan ook En Verlos Ons Van Het Kwade heten. De koningsdrama's als verre voorlopers van de maffiose Godfather-cyclus van Francis Ford Coppola, Shakespeare als voorbode van Mario Puzzo. King Edwaar kroont zichzelf terwijl Koning Hendrik den Zesde nog in leven is. De metalen kroon, het estafette-symbool van de marathon, is nu uitgerust met een zendmicrofoon - we kunnen de monarch woordelijk verstaan als hij op fluistertoon zijn nieuwe liefde Elisabeth (Els Ingeborg Smits) verleidt. Voor de duidelijkheid: we zijn nu belandt in het derde deel van Henry VI, het deel waar Shakespeare als toneelschrijver op dreef is. In het bijna slot van de trilogie doodt Risjaar de dolende koning. Aan de rand van het bassin knielt de toekomstige dictator achter de reeds met een half been in het graf staande monarch. De bewegingen van Risjaar (Jan Decleir) houden het midden tussen strelen en wurgen. Terwijl hij Hendrik langzaam doodt, dicht Risjaar zijn eigen zelfportret bij elkaar, met het volgende slot:

'If heaven wants to fok my body op

Laat dan de hel mijn hersens ook misvormen

I have no bruurs! I am not like a bruur!

Let love, godin voor oude weke knarren

In mannen wonen die op mannen lijken

But not in Me! Ik ben mijzelf genoeg.'

Met deze woorden streelt en wurgt, streelt en wurgt Risjaar (die straks Modderfokker den Derde gaat heten), de koning naar zijn dood. Het is een scène van een koude, kille huiver. Het is een scène om niet, om nooit meer te vergeten.

 

En dan is het opeens stil, onrustbarend stil. Risjaar wandelt voorbij in een verre toneelopening. Daarna komt hij naar voren. Er staat een micro opgesteld, maar daar houdt hij zijn hand voor. Hij wenst ons met natuurlijk stemgeluid deelgenoot te maken van zijn zelfanalyse en zijn ambities. Hij wordt koning, niemand anders. Daarvoor zal iedereen wijken, hij zal iedereen ofwel winnen ofwel doden, en niet noodzakelijkerwijs in die volgorde. Zijn eerste slachtoffer is Anna, wier man en schoonvader Risjaar zojuist naar de andere wereld heeft geholpen. Het is een klassieke scène, ook een lastige: het door zijn gesprekspartner bespuwde en vervloekte monster slaagt erin Anna binnen tien minuten in bed te babbelen. Jan Decleir speelt oprechte ontroering, hij speelt gevaarlijk spel: hij biedt zijn tegenspeelster Anna de gelegenheid om hem te vermoorden. Hij legt het pistool voor haar neer. Hij veinst berouw. En wanneer de toeschouwer - en de arme Anna - ook maar eventjes overtuigd raken, dan slaat Risjaar toe. En incasseert zijn succes. Als Anna af is - eerst even de begrafenis regelen, dan rap bij Risjaar tussen de klamme dekens - vertrouwt de Modderfokker zijn publiek toe:

'Werd ooit een bitch met zoveel fun gemolken?

I killed her fokking huisband, pa en schoonpa

En doe haar binnen. In haar heetste haat!'

En zo is het precies. Risjaar is wat de Duitsers 'ein Spieler' noemen. Hij gooit een geldstuk op, is het kruis dan blijft het vrede, is het munt dan wordt het oorlog. Of andersom. Hij piepelt de mensen waar ze bij staan. Hij is het genie van het Kwaad. En de Roerganger op de weg naar het Grote Sterven. In de loop van dit slotdeel van Ten Oorlog!, Risjaar Modderfokker Den Derden geheten, krijgt regisseur Luc Perceval een probleem met vertaler Tom Lanoye. Dat probleem heet: de taal-mix. De tekst, dat maffe Lanoye-mengsel van Vlaams en Engels, gaat hier slepen.

Sjors: 'If ever I did wrong it was for him

Ik hielp hem worden wat hij worden wou: A King

So if you love my bruur haat mij dan niet

I am his bruur and love him more dan you.'

Risjaar: 'A many splendoured thing to love one's bruur

But it's a toffer thing to love his money.'

Wat een paar uur eerder nog taalmuziek (of muziektaal) was, hangt nu als een loden bal om de schouders van de acteurs. Het vrolijk spel achter de tekstverwerker van Lanoye begint zijn uitwerking te missen. De regisseur trekt alle middelen uit de kast om een theatrale nachtkaars te voorkomen. En het moet gezegd: hij en zijn acteurs komen een heel eind. Van de moord op bruur Sjors maken Koen van Kaam (Sjors) en Jan Decleir (Risjaar) een bloedstollend waterballet. Perceval breekt opnieuw bij Shakespeare in: bij hem stuurt Risjaar steeds huurmoordenaars op zijn slachtoffers af. Hier doet de beoogde koning al het vuile werk zelf. Zijn laatste klus is tevens zijn smerigste. Risjaar van Gloucester is Koning Risjaar den Derden geworden. Maar er staan nog twee kleine kereltjes op zijn weg naar de absolute top: de kroonprinsen, de kinderen van zijn voorganger. Hij arrangeert een ontmoeting, hij schenkt de twee kids speelgoed (een voetbal en een speelgoedbootje), en neemt ze vervolgens mee naar de gevangenis de Tower, door Lanoye consequent De Toren genoemd. Daar moeten ze dood, ook die klus volvoert Risjaar (buiten beeld) zelf. Na afloop van zijn vuil bedrijf komt hij uit het keldergewelf en gooit achteloos het speelgoedbootje en de bal in het water. Aan de kant staan de moeder en de zuster van de twee jongens hartverscheurend te huilen. Opnieuw een scène die hard aankomt.

Dan het slot. Risjaar Modderfokker den Derde neemt plaats achter een klein bijzettafeltje. Hij schenkt zichzelf een glas wijn in, scheurt een gebraden kip in tweëen - via de zendmicrofoon in de kroon worden de geluiden van geslurp en gevreet snoeihard versterkt. Daarna verleidt de vorst nog een kindvrouwtje, de jonge Elisabeth: de cirkel is rond, zo immers begon de hele cyclus - de monarch en het jonge meisje. En dan is er eigenlijk helemaal niks meer. Geen oorlog, geen strijd, geen slagveld. Geen schreeuw van angst: 'A Horse, A Horse, My Kingdom for A Horse'. De usurpator fluistert nog slechts, hij is moe van het moorden en het konkelen. Hij zuipt zich klem, hij heeft visioenen over zijn moeder. De nachtmerries die Shakespeare voorschrijft blijven achterwege. Ten Oorlog! eindigt roemloos in een delirium tremens. De tegenstander van Risjaar, Richmond, komt nog wel even op, een van de vermoorde prinsjes op zijn nek. Maar zijn tekst klinkt krachteloos. Tot een gevecht komt het niet meer. De Modderfokker valt achterover. Fine!

 

 

 

 

 

 

Het was immers allemaal een dronkemansdroom. Tien uur duurde hij. En ik buig diep voor Lanoye, Perceval, de acteurs en ontwerpers. Zij schreven tien uur theatergeschiedenis. De laatste teksten zijn nagalmen van een marathon die maar niet op wilde houden. Risjaar is aan het woord:

'O mama mia, fokking klotezeug

Sweet Modder die mij in de wereld scheet

De lafheid van je liefde liet mij leven

Waar echte liefde mij gewurgd zou hebben

Ik vraag je schoon Verlos mij please

Zoals ik jou verlost heb uit jouw lijden.'

 

 

Loek Zonneveld

 

Bzzzltin, 1999

Home