|
Oefeningen in niet-opkomen
Onvoorbereid opkomen is het ideaal van een toneelspeler, het eindeloze uitstellen van opkomen is zijn nachtmerrie. Licht nerveus op zíjn, lijkt een mooie tussenvorm.
- door Loek Zonneveld
We zijn terug op de Transformatorzolder bij Maatschappij Discordia, waar het Fin de Saison is omgebouwd tot Debut de Saison. De plankieren zijn geschrobd, de deur naar de brandtrap staat open, buiten schemert het door de motregen heen. De voorstelling van Tsjechovs De Kersentuin staat op het punt van beginnen. Maar hij begint niet. Achterin dobberen drie toneelspelers in grote, zinken badkuipen. Een voor een stappen ze uit bad, drogen zich af, kleden zich aan. Voor op de ruwhouten speelvloer wordt verse koffie geschonken. De actrice die midden voor staat, geheel in het zwart gekleed, donker opgestoken haar, lepelt de koffie voorzichtig uit het kleine kopje, kijkt af en toe naar achter, mompelt tegen haar medespelers: 'Gaat-ie?'. De eerste badende acteur die aangekleed is krijgt van een actrice koffie aangereikt. Ze wisselen een veelbetekenende blik, die we pas later zullen begrijpen. In de verte het geluid van een schaap, de enig overgebleven acteur in de badkuip glimlacht. Dan passeert er een trein - niks bijzonders, de Transformatorzolder ligt aan een druk bezocht spoor. De fris gebade acteur zet een tekst in, over hoe stom het is dat hij juist nu, nu de gasten per trein arriveren, boven een boek in slaap kon vallen. We zijn vertrokken.
'Het ideaal van een toneelspeler is om onvoorbereid op te gaan', zei Jan Joris Lamers, toneelspeler van Maatschappij Discordia, ooit in een geïmproviseerde monoloog. 'Dat is zijn grootste angst en tegelijkertijd zijn grootste kracht'. Hier wordt die angst als het ware overwonnen door het creëeren van een subtiele overgang tussen het moment van 'nog-niet-óp-zijn' en het moment van 'op-de-scène-gaan'. Vanaf het moment dat de voorstelling bijna onmerkbaar is begonnen, worden de grootste krachten van deze toneelspelers aangesproken: frisheid in reactievermogen, onverwachte accenten in personages (die je al aardig dacht te kennen, maar niks hoor!), geen leiband van een dwingend regie-concept, nauwlettend naar elkaar luisteren door op de speelvloer constant als het ware elkaars partituur mee te lezen, het publiek te delen in verrassingen - het is ensemblespel zoals je dat zelden ziet. Er zijn te weinig acteurs voor het volledige ensemble dat Tsjechovs De Kersentuin (op het repertoire van Maatschappij Discordia sinds 1996) vereist. Dus spelen Luc Nuyens (van de Vlaamse formatie Dito Dito) en Sara de Bosschere (van de spelerstroep De Roovers) deze keer meerdere rollen. Die laatstgenoemde zelfs drie, waaronder een jongen en een meisje die in het handelingsverloop van het stuk een losse scharrel krijgen en die elkaar tegen het eind weer loslaten. De Bosschere speelt die dubbelrol met transparante toneelspelersmiddelen: is ze het naïeve kamermeisje Doenjasja, dan wordt haar oogopslag kogelrond en haar linkerschouder bloot, is ze de parasiet Jasja dan gaat haar overhemd recht en haar stem een octaaf omlaag.
Luc Nuyens en Sara de Bosschere maken deel uit van de jonge toneelspelersgroepen die Maatschappij Discordia hun 'ijkpunt' noemen, maar waarover de rijkskunstadviseurs en het journaille nu schrijven dat 'Discordia de jongere toneelspelers zo langzamerhand meer nodig hebben dan zij Discordia' (de Volksrant, 1 september jl.). Die jongere toneelspelers zijn inderdaad geen leerlingen meer. Ze zijn gelijken geworden. Met een eigen smoel en een eigen signatuur. Dáár zijn de toneelspelers van Discordia trouwens altijd hartstochtelijk op uit geweest. Dus: waarom spuwen in de bron waaruit men gedronken heeft? En: waarom die bron nu dempen? Want dat gaat staatssecretaris Rick van der Ploeg volgende week, in het kader van zijn 'nieuw-voor-oud-beleid' bekend maken: Discordia moet weg. De emancipatie van de toneelspeler, waar Discordia voor staat, moet een definitief halt worden toegeroepen. Het is leuk geweest, maar het moet niet te gek worden. De leerlingen worden in een hoog tempo (en voor veel te weinig geld) gedwongen op eigen benen te staan. En de leraren worden afgeserveerd. Het moest niet mogen!
De Groene Amsterdammer, 2000
|

|