Pjotr Sjarov in Holland
Zet een aantal acteurs van rond de zestig bij elkaar en laat de naam Peter (of Pjotr) Sjarov vallen - je komt niet meer van ze af. De cineast Hans Keller heeft het gedaan. Het resultaat is een anderhalf uur durende documentaire, Sjarov in Holland, gemaakt in nauwe samenwerking met acteur/regisseur Ton Lutz. De film gaat op het Internationaal Documentaire Filmfestival in première en wordt door de NOS-televisie uitgezonden. Peter (Pjotr Fjedorowitsj) Sjarov bouwde hier na de oorlog aan een regie- en acteertraditie (met name via de teksten van Tsjechov) waar talloze theatermakers op voortbouwden en waartegen de jonge toneelgeneratie zich kon afzetten. Een portret.
Het in omvang beperkte toneelwerk van Anton Tsjechov (dat, behoudens een paar eenacters en een onvoltooid stuk, bestaat uit zes meesterwerken) is tegenwoordig niet meer van het Nederlandse toneelrepertoire weg te denken. Dat is wel eens anders geweest. In 1926, 22 jaar na de dood van de schrijver, werd in Nederland voor het eerst een avondvullend stuk van Tsjechov gespeeld (Oom Wanja) door het gezelschap van Louis van Gasteren). Top Naeff reageerde in de Groene Amsterdammer enigszins getergd op de uitvoering: 'De geleegenheid Tsjechov eenigermate naar den eisch te zien spelen, doet zich bijna nooit voor. Het werk is te moeilijk in zijn subtiele verwevenheid. Wij bezitten geen gezelschap dat er ook maar een gooi naar kan doen.' In 1949 probeerde Paul Steenbergen het bij de Haagsche Comedie nog een keer, met 'n Meeuw. Dat kwam hem, van de kant van Anton Koolhaas in Vrij Nederland, evenzeer op een forse uitbrander te staan: 'Er was geen eenheid in de groepering van de personages rond het thema van het stuk, er was bovendien in vrijwel alle rollen een oppervlakkigheid die van een volstrekt onbegrip getuigde voor dit soort toneel. De volledigheid waarmee Tsjechov zijn mensen tekent, zou het publiek moeten vrijwaren van verveling. Als het toneel deze volledigheid dan ook maar eens zou laten zien, in plaats van krampachtigheid en routine. Aan armoede en eenzijdigheid maakte Tsjechov zich niet schuldig. Die armoede was er deze avond in hoge mate en ze symboliseerde in dit stuk (dat het verraad van de zuiverheid behandelt) wel heel duidelijk een armoede die - ten opzichte van de mens - ons gehele toneel vaak beheerst.' Het gemis waarop in deze analyses wordt gewezen heet in feite: regie. De Nederlandse toneelleiders en regisseurs uit de eerste helft van deze eeuw - misschien met uitzondering van Eduard Verkade, Willem Rooyaards en Albert van Dalsum - waren in de eerste plaats acteurs, hun theater was vóór alles: acteurstheater. Het spelen van Tsjechov vereist echter veel meer. Een totaal overzicht op de bouw van het stuk en op de 'partituur' van de tekst, bijvoorbeeld. Een visie op de rol van de acteurs daarbinnen (en niet acteurs gloriërend boven de tekst uit). Het blootleggen van de muzikaliteit in de dialogen, het creëeren van een harmonie tussen ruimte, tekst, spel en contekst, het spel met tegenstellingen. Dat alles vormt bij uitstek het terrein van de regisseur. En het is in hoge mate te danken aan het werk van Pjotr Fjedorowitsj (Peter) Sjarov, dat er na de tweede wereldoorlog in Nederland zoiets als een regisseurstheater is ontstaan.
Sjarov wordt in 1886 geboren in de Oeralstad Perm, Rusland. In 1904 belandt hij, na een studie rechten, bij het Moskous Kunst Theater, het MCHAT, het beroemde gezelschap van regisseur Konstantin Stanislawski, dat Anton Tsjechov als huisauteur had. Tegen iedereen die het maar wilde weten, vertelde Sjarov dat hij als achttienjarige jongen in 1904 Tsjechov nog had horen lachen. Tegen Simon Carmiggelt zei hij het in het Parool van 10 september 1956 zo: 'Tsjechov zat bij de repetitie van De Kersentuin in de stalles en ik hoorde hem lachen om Moskwin, die de dwaze Jepichodow speelde en er een hoop eigen grapjes bij maakte, waarover Tsjechov zo enthousiast was, dat hij schaterend riep dat ze er zonder uitzondering allemaal in moesten blijven. Sjarov vertelt het met een vertederde glimlach. Het was een jaar voor Tsjechov's dood, zegt hij, en de schrijver was al erg ziek. Maar och, hij lachte eigenlijk altijd maar.' Sjarov werkt enige tijd samen met Stanislawski's artistieke rivaal Meyerhold in Petersburg, maar keert in 1914 bij de Maestro terug en wordt Stanislawski's vaste coregisseur en secretaris. In 1919 vertrekt hij met een groep acteurs onder leiding van Tsjechovs weduwe, de actrice Olga Knipper, voor een toernee door Europa. In Praag blijft een deel van het gezelschap 'hangen' en Sjarov richt er een 'dependance' op van het Moskous Kunst Theater, de zogeheten 'Praagse Groep'. In 1927 doet hij met dit gezelschap voor het eerst Nederland aan en oogst lovende kritieken. De Nederlandse theaterleidster en actrice Rika Hopper vraagt Sjarov voor een gastregie. Hij heeft zich ondertussen definitief gevestigd in Rome, waar hij tot zijn dood domicilie houdt en ook een acteursopleiding opricht. Vanaf 1947 regisseert Peter Sjarov ruim twintig jaar ononderbroken vrijwel alle Tsjechovteksten die in Nederland gespeeld worden (in die periode worden maar twee Tsjechovs niét door hem geënsceneerd). Hij heeft voor alle grote gezelschappen gewerkt en met alle Nederlandse topacteurs uit de jaren vijftig en zestig. Sjarov vindt trouwens de Nederlandse acteurs (naast de Weense) ideale Tsjechov-vertolkers. Dat is complimenteus, maar voor een belangrijk deel wel zijn verdienste. Hij moet de teksten van Tsjechov ongeveer als een leerschool voor iedere toneelspeler hebben beschouwd. En de Nederlandse acteurs zogen Sjarovs aanwijzingen gretig naar binnen. Hij creëerde iets wat nog niet bestond: een organische binding, een verbinding met deze onbekende theatertaal. Die binding miste de Nederlandse acteurs tot dan toe. Het zou te gemakkelijk zijn om dat een logisch gemis te noemen, vanwege bijvoorbeeld de taalbarrière en de culturele verschillen. Wat zich in de Tsjechovregies uit het pré-Sjarovtijdvak eerder wreekte, was het ontbreken van een totaal overzicht op de tekst. Het onvermogen om een troep acteurs te begeleiden, zoals de dirigent dat doet voor een orkest (de bekende dirigent Toscanini vergeleek Sjarov-voorstellingen in Italië consequent met symphonieën). Wat ontbrak was bovenal ervaring met het verschijnsel ondertekst, de 'tweede dialoog' in de Tsjechovstukken, de onuitgesproken stromen gedachten en emoties (in die volgorde) onder de uitgesproken woorden en zinnen. Al deze zaken waren bij uitstek het operationeel gebied van de theaterregisseur Sjarov.
Behalve uit ruzies, scheldpartijen en het systematisch vernederen van met name de hele goede acteurs (waarover zo dadelijk meer), bestond Sjarov's instrumentarium uit drie centrale onderdelen: een grote liefde voor de taal, de systematische begeleiding van de acteur en een eindeloze detaillering binnen de mise-en-scene. Liefde voor de taal, maar dan wel die van de auteur - meestal zijn geliefde Russen Toergenjev, Gogol en Tsjechov, die voor 22 van Sjarov's in totaal 35 Nederlandse regies de tekst leverden. Geen liefde voor de Nederlandse taal. In de ruim twintig jaar dat hij in Nederland werkte, heeft Sjarov geen halve zin behoorlijk Nederlands uitgesproken. Simon Carmiggelt besteedde daaraan ooit een Kronkel: 'Wie speelt Ivanov?, vraag ik. Sjarov schept adem. Na enig mikken zegt hij: Hans Benks von den Berk. Hij heeft op zijn vingers meegeteld en roept met een theatraal wanhoopsgebaar: Fünf Wörter sind dass! Waarbij hij een gezicht trekt of de naam alleen bedacht is om hém te sarren.' Hij vond Nederlands een onzinnig ingewikkelde en voor Tsjechov te omstandige taal. Toen bij een leesrepetitie van 'n Meeuw de eerste zin klonk ('Waarom bent U steeds in het zwart gekleed?') riep Sjarof meteen stop en vroeg geïrriteerd in het steenkolen Duits dat hij hier als voertaal hanteerde: 'Was ist "gekleidet"? In Russisch steht: Warum Sie in schwarz? Also: wieso sagen Sie: "gekleidet"?' De karige Russische syntaxis en Tsjechov's kale taalgebruik verdroegen zich slecht met de omslachtigheid van de Nederlandse vertalingen. (Ton Lutz en Chiem van Houweningen hebben - overigens pas na Sjarov's dood - voor heldere, minder omslachtige Tsjechov-vertalingen gezorgd.) Sjarov merkte alles op. Geen foute wending in de tekst, geen misser in de vertaling of in de uitspraak ontging hem. De verhalen die daarover onder 'zijn' acteurs de ronde deden, namen de omvang aan van ware legenden. Ze dateren vrijwel allemaal uit de periode van de zogeheten 'leesrepetities', waar Sjarov minimaal twee weken voor uittrok. Wat toendertijd een ongehoord lange periode was, voor het lezen en analyseren van een toneeltekst. Acteur/regisseur Henk Rigters: 'Hierin onderscheidde Sjarov zich wezenlijk van andere regisseurs. De ongelofelijke rijkdom waarmee hij je volbouwde, volvertelde. Het waren geen armzalige regeltjes meer die je ging spelen, er zat een heel leven achter. Niet alleen van de figuur die je moest uitbeelden maar ook van het Russische volk.' Acteur Bob de Lange: 'Sjarov leverde het beeld, je moest er zelf een fundament onder bouwen.' En acteur Pim Dikkers: 'Je kende de mensen. Dat was het grote voordeel van Sjarov. Als je vijf dagen met hem rond de tafel had gezeten, dan had je het gevoel dat je de personen uit het stuk volkomen kende.' Sjarov onderbrak de leesrepetities vaak om de grote lijnen van zijn interpretatie aan te geven. Ieder stuk werd in zijn ogen beheerst door een 'leitmotiv', waarmee alle personages een binding hadden. De systematische benadering van de acteurs ontleende hij aan dat 'leitmotiv'. Steeds opnieuw stelde hij de acteurs de vraag: wat voel je, wie ben je, wat zie je? Actrice Sigrid Koetse slaat in de documentaire van Hans Keller over Sjarov de spijker op zijn kop wanneer ze zegt: 'Je speelde niet in een enscenering van Sjarof, je wóónde erin. Aan het eind van de repetities was er een huis om je heen gebouwd.' In een interview met Dimitri Frenkel Frank (De Telegraaf, 8 maart 1958) bevestigt Sjarov opnieuw dat zijn theatermethode ('sistjema') begint bij de acteur: 'Wat is dat voor een mise-en-scene waarbij de regisseur precies zegt: jij moet lopen van hier naar daar? Misschien zegt de acteur: ik wil eerst zó gaan en zó. Sjarov dribbelt zoekend rond de tafel. En zegt: Hoogstens zal ik vragen: waarom ga je zo? En dan overtuigt de acteur mij of ik overtuig de acteur. Ik ben altijd heel gelukkig als mijn acteurs protesteren. Weet U, als de voorstelling aan de gang is, moet niemand van het publiek aan de regisseur denken. Pas na afloop moet men zeggen: wie heeft dat gemaakt? Sjarov? Ah...zo.'
Sjarov detailleerde zijn ensceneringen tot op de vierkante milimeter. De critica van de Groene Amsterdammer, Jeanne van Schaik-Willing formuleerde het in de jaren vijftig aldus: 'De bewonderenswaardige regisseur heeft de geringe actie opgevangen door zwermen details. Elke beving van gevoel werd door een gebaar aangegeven.' Veel van de anekdotes die in Hans Kellers documentaire hommage aan Peter Sjarov worden verteld, gaan precies dáárover. Over hoe hij een 'beving van gevoel' wist om te zetten in een trefzeker gebaar. Bijvoorbeeld in zijn enscenering van Oom Wanja bij de Nederlandse Comedie (1957). De jonge Sonja begint aarzelend haar liefde te verklaren aan dokter Astrov. Astrov aanhoort deze handelingen met het aansteken van een sigaar. De lucifer gaat niet af. Hij doet de sigaar weer in de koker. Het gebaar drukt niet alleen zijn verlegenheid uit met de situatie, het is meteen een symbolisch antwoord op de onderdrukte vraag van Sonja. De criticus Gomperts schreef in het Parool: 'Het gebaar resumeert de vergeefsheid waarmee het hele stuk doortrokken is.' Eén jaar eerder ensceneert Sjarov Tsjechov's Ivanov bij hetzelfde gezelschap. De huisarts Lvov besluit de nietsnut Ivanov - die zijn doodzieke vrouw verwaarloost en zelf pleziertjes buitenshuis zoekt - eens flink de waarheid te zeggen. Acteur André van den Heuvel (Lvov) repeteert met Han Bentz van den Berg (Ivanov, de acteur met wiens naam Sjarov zoveel moeite heeft gehad) aan de scene. Sjarov onderbreekt en neemt de Ivanovrol over. Lvov rookt een sigaret. Begint aan zijn donderpreek. Ivanov/Sjarov pakt een sigaret uit zijn koker. Zoekt - niet luisterend - naar vuur. Ziet de sigaret van Lvov. Pakt de sigaret van Lvov/André van de Heuvel af. En blijft vervolgens met twee sigaretten in zijn hand staan luisteren naar de dokter. De toeschouwer ziet wat de acteur in die repetitie denkt: Verdomme, nou heeft die niksnut ook míjn sigaret nog! Het zijn details die gerenommeerde acteurs tot op de dag van vandaag zijn bijgebleven. Ze bevatten de simpele tegenkleuren die personages en rollen ver uithieven boven het cliché. Ton Lutz speelde de door een rugziekte geplaagde baron in Gorkij's Nachtasyl. Als hij in een gepassioneerde uitspraak zijn kwaal moet vergeten, schreeuwt Sjarov van de kant: 'Luks (de maestro noemde Lutz altijd 'Luks') vergessen Sie Krankheit. Wenn möglich er konnte fliegen.' Over de eigenaresse van de kersentuin in Tsjechov's Kersentuin, Ranjewskaja, zei Sjarov steeds: 'Alte Frau weint, aber lacht.' Wie wil zien hoe die eenvoudige aanwijzing uitwerkte, kan het Nederlands Theater Instituut in Amsterdam opbellen. Teneinde een afspraak te maken om in een van haar video-zaaltjes zich de televisie-versie van Sjarov's derde Kersentuin-enscenering te laten vertonen. Het toneel dat daarin wordt gespeeld is definitief voorbij - al was het alleen maar omdat de vrijwel volledige cast van die enscenering ondertussen is gestorven - maar tegelijkertijd is wat daar wordt vertoond van een onvergankelijke schoonheid. Actrice Ida Wasserman zei over de wijze waarop ze onder leiding van Sjarov in haar creatie van mevrouw Ranjewskaja afscheid nam van de Tsjechovweemoed en omschakelde naar een geraffineerde ironie, het volgende: 'Ik had de stukken van Tsjechov natuurlijk gelezen. Maar lezen wij ooit iets volkomen onbevangen? Tsjechov was voor mij weemoed, weemoed en nog eens weemoed. Onvervulde verlangens, nooit gerealiseerde dromen, onbestemde smart over het eeuwig menselijk tekort. Sjarov liet mij zien dat deze bezitster van het landgoed, deze Ranjewskaja, die ik in de Kersentuin te spelen kreeg, eigenlijk een dom en belachelijk wezen is. Deerniswekkend ook, maar tevens dom. En het begon tot mij door te dringen wat Tsjechov bedoelde toe hij zei dat hij blijspelen geschreven had en geen drama's. Met ongenadige humor ontmaskert hij de oppervlakkigheid, de bekrompenheid van al deze nutteloze mensen. Maar dat het mensen zijn, ontgaat hem nooit. Hij heeft hen lief met al hun onvolkomenheden. Dat is wat ik van Sjarov geleerd heb.'
Als de aanwijzingen niet meer hielpen, kwam de zweep van de scheldpartijen, de ruzies, de vernederingen. De verontschuldigingen die Sjarov daarnà uitsprak, waren minstens even geraffineerd als de aard van het schrikbewind ervóór. Sjarov wist als geen ander dat regisseren voor een deel ook het bedrijven van strategie en tactiek is. Zo kon hij Ko van Dijk gek maken, door na de repetitie van een scène alle acteurs, tot in de kleinste rollen, complimenten te maken. Behalve Ko van Dijk. Acteur/regisseur Henk Rigters: 'Woedend werd Ko dan. Wat denkt-ie wel! Huilend zat hij in de kleedkamer. Maar bij de volgende repetitie trok-ie wel alle registers open. En dan kwám er een rol!' De meest schilderachtige anekdotes over Sjarov's grillige ingrepen kwamen sowieso uit de koker van Ko van Dijk. Sjarov en Van Dijk waren sterk aan elkaar gewaagd - beiden geen intellectuele theatermakers, beiden begiftigd met een schier onbegrensde intuïtie. Een van de mooiste botsingen tussen hen beiden, ontleen ik aan een serie radio-interviews die Ko van Dijk vlak voor zijn dood gaf. Het verhaal speelt zich af tijdens de generale repetitie van Oom Wanja bij de Nederlandse Comedie in 1957. Daarin speelde Van Dijk de titelrol. Ko van Dijk: 'Voor de eerste acte had ik een wit pak uitgezocht. Daar was ik erg gelukkig mee. In de eerste acte klonk op een bepaald moment een fluitje. En dan zeiden we: wie fluit daar? Ja dat is Pjotr hoepelepoep, die op zoek is naar zijn hondje. De generale repetitie zou om tien uur in de schouwburg beginnen. Ik ben er om negen uur. Zeer nerveus. Sjarov komt om tien over negen mijn kleedkamer binnen en zegt: "Ich habe gefunden eine gute Fleute." Ik had daar op dat moment hoegenaamd geen interesse in en zei: ja mooi. "Sie muss mal hören die Teune hier, Ko, hör noch mal." En daar blaast die man weer op dat vreselijke fluitje. Ik kap het af. In de spiegel zie ik haat in zijn ogen. Hij kijkt de kleedkamer rond, zijn ogen vallen op mijn witte pak en hij zegt: "Ich glaube doch besser ein dunkel Kostüm. Das weisse Pack ist nicht gut." Ik word hysterisch, pak het witte kostuum, gooi het op de grond, ga erop staan stampen en roep: "Ik speel de rol in het witte pak". Hij liep de kleedkamer uit, stapte naar de directie en zei: "Ich geh nach Rom. Ko hat geschreit gegen mir. Wie Lakei. Ich geh!" Hij verliet de schouwburg en ging naar Hotel Americain om zijn koffers te pakken. De directie heeft hem teruggehaald. Hij ging in de zaal zitten en heeft de generale uitgezeten. Tegen iedereen maakte hij na afloop zijn opmerkingen. Tegen mij geen woord. Ik ben naar huis gegaan. Even later belde Guus Oster me op: Ko, wil je snel naar Americain gaan, Sjarov staat klaar met gepakte koffers. Ik naar het hotel. En daar stond-ie: "Doch gute Freunde. Wir küssen und trinken Champagne." Kuste me en schonk de glazen vol. Dat was Sjarov!" Al naar aanleiding van die Oom Wanja-enscenering (1957) schreef Jeanne van Schaik-Willing in de Groene Amsterdammer: 'Sjarov's ragfijne patroon van trekken en trekjes was op zichzelf verrukkelijk, maar het tempo werd wel eens slepend en zo nu en dan zakte de spanning weg.' Een kleine dertig jaar later schreef Martin Schouten in deze krant: 'Sjarovs regies waren smartelijke Tsjechovadagio's, zo perfect dat een volgende generatie toneelmakers zich daar alleen nog maar tegen kon afzetten.' Dat gebeurde meteen in het jaar van Sjarov's dood, 1969. Hij had ooit tegen Ton Lutz gezegd: 'Luks, du bist jung, du machst neuer Tsjechov.' In oktober 1969, een half jaar nadat Sjarov in Rome was gestorven, ging een schitterende Oom Wanja in première (regie en titelrol: Ton Lutz). Licht, onverschrokken, hard, kaal en een stuk sneller. Sjarov zou het prachtig gevonden hebben. Er was in 1969 een televisie-avond ter ere van hem gepland. Die komt er nu. Hans Keller en Ton Lutz tonen in de documentaire Sjarov in Holland een in scène gezette maar met spontane herinneringen gevulde toneelreünie. Waarin Ton van Duinhoven op een gammele casette-recorder laat horen hoe de basbariton van die vleesgeworden kruising tussen een moezjik in stadskleren en een pope in burger klonk als-ie Russisch begon te zingen. En waarin Elisabeth Andersen laat horen hoe Sjarov's fluitje klonk, dat fluitje waar Ko van Dijk zo gek van werd. Elisabeth Andersen: 'Ik zag jullie allemaal rollen spelen en dingen doen die ik nog nooit van iemand van jullie had gezien. Ank van der Moer, zoals ze als Jelena in Oom Wanja afscheid van iedereen nam. Ze liep af. En er bleef een sluis van eenzaamheid op het toneel achter. Als verlamd zat je op je schouwburgstoel te bedenken, naar wat voor leven dat mens eigenlijk ging.' Dat was Sjarov! Loek Zonneveld
De Groene Amsterdammer, 1991
|