Portret van Wim Sonneveld
Na een zwaar, veeleisend nummer deed hij de veters van zijn schoenen los. En hij zei tegen het publiek dat die ook rustig allemaal de veters van hun schoenen los mochten doen. 'Nu even de ogen luiken.' En daarna snierde hij (tussen de wimpers van zijn geloken ogen de zaal in kijkend): 'Dames, luikt U de ogen ook even. Kunnen jullie vanavond thuis vertellen: we hebben nog met Sonneveld geslapen.' Het begon huiselijk, bijna intiem. Daarna werd het vals, bijna ordinair. Híj bleef op afstand van zijn publiek (dat hij wel eens een 'vraatzuchtig monster' placht te noemen). Hij bleef onafhankelijk, superieur. Portret van Wim Sonneveld. Als conferencier.
Aan aanstaande cabaretiers heb ik eens les proberen te geven over de geschiedenis van het naoorlogse toneel in Nederland. Na een paar uurtjes hadden we in de gaten dat de onderneming een verspilling was van hún tijd en van míjn energie. Dus spraken we over wat straks hun vak zou worden, toen (en nu nóg) hardnekkig 'kleinkunst' genoemd. De studenten visten op hun beurt naar mijn helden in die lichtgewaande muse. Ik antwoordde zonder aarzelen er eigenlijk maar één te hebben: Wim Sonneveld. Hun hoongelach werd begeleid door rap heen en weer gekaatste kwalificaties als 'truttig', 'uit de tijd', 'ouderwets' en 'oubollig'. Ik mompelde - plaatsvervangend beschaamd, en eigenlijk woédend - dat ik me in de omschrijving 'oubollig' nog het meest kon vinden ('dwaas & zonderling' zegt Van Dale, en dát was Sonneveld allebei in hoge mate). Daarna haalde ik een videotape uit mijn mediatheek. Op de hoge toon van een gesjeesde hoogleraar 'kleinkunst', betoogde ik bestraffend dat déze (en andere) Sonneveld-scènes wat mij betreft tot verplichte collegestof voor alle aanstormende entertainers zou moeten worden verklaard. Om vervolgens het laatste woord te laten aan het beeldscherm, waarop de slotscène werd vertoond uit Sonneveld's tweede one-man show (die met Ina van Faassen uit 1967). Het schonk me grote voldoening dat na afloop van deze sketch enkele van de kleinkunstenaars-in-de-dop ongeveer per stoffer & blik bij elkaar konden worden geveegd. 'Waar is de gulle lach op heden gebleven, meneer Sonneberg, dat vraag ik U af?' Wim Sonneveld was op dat moment een kleine vijftien jaar geleden in Buitenveldert ten grave gedragen. Hij was toen - en ís nog altijd - wat men 'een legende' pleegt te noemen. Vooral door de talloze liedjes, op platen en CD's geconserveerd, door generaties slagersjongens en krantenbezorgers geneuried, gefloten en gezongen. De conferences zijn bij jongere generaties een stuk minder beklijfd. En om de absolute topklasse van Sonnevelds conference-'techniek' is het me hier te doen. * * * Mijn eerste kennismaking met Wim Sonneveld als conferencier was - zoals voor de meesten uit mijn generatie, geboren direct na de oorlog - Willem Parel, zoon en kleinzoon van een orgeldraaier en tevens voorzitter van het En-pé-gé, het Nederlands Parel Genootschap. Het was beslist het leukste dat de VARAradio begin jaren vijftig te bieden had. Parel sprak meeslepend over 'het orgeldraaien in het algemeen en de psychologie van de centenbak in het bijzonder'. Uit de teksten (ik meen van Eli Asser) over de 'S. P. van de O, oftewel de Sexuele Problemen van de Orgeldraaier', walmde een hoog gehalte jaren vijftig tuttigheid naar boven. Men bleef er niettemin op talloze zaterdagavonden voor thuis. Het Nederlandse taalgebruik werd middels de voorzitter van het En-pé-gé tijdelijk maar beslissend verrijkt met uitdrukkingen als 'waterverf' (lees: waardeloos) en: 'niet op reagere, Lena'. Toen Willem Parel het voor gezien hield, waren er demonstraties van orgeldraaiers. Daarna verloor ik Sonneveld enige tijd uit het oog. Zijn kleine cabaretprogramma's in het Leidse Pleintheater en in 'zijn' Nieuwe de la Mar (met Conny Stuart, Lia Dorana en Hetty Blok, op teksten van Hella Haasse, Annie M.G. Schmidt, Sonneveld zelf en zijn vriend Hubert Janssen), heb ik nooit gezien. Volgens Ischa Meijer is dat een groot gemis. Hij vond die intieme programma's behoren tot het mooiste dat Sonneveld ooit maakte. 'In die stelling zit ook een beetje egoïsme van de toeschouwer', schreef Meijer op 16 maart 1974 in zijn In Memoriam voor Sonneveld in de Haagse Post. 'Die ietwat elitaire sfeer van wat men wel het literaire cabaret pleegt te noemen, die directe betrokkenheid over een luttel aantal meters met de man op het toneel, die grote mate van exclusiviteit waarin het woord tot het gehoor gericht wordt; dat alles vormde de ideale ambiance om een kunstenaar als Sonneveld optimaal te proeven en te beoordelen.' Na 702 voorstellingen van de musical My Fair Lady (vanaf 1960, zijn eigen cabaretgezelschap was in 1959 failliet gegaan), waarin Sonneveld als Dr. Higgins drie Eliza Doolittle's 'versleet' (Margriet de Groot, Dorien Mijksenaar en Jasperina de Jong), ging hij solo. Wat Sonneveld in zijn drie grote one-man-shows het liefste deed was zingen. Het zal hem in de artiestenhemel genoegen doen dat hij als romantisch, melancholiek chansonnier voor alle generaties (tot jaren na zijn dood) is blijven doorleven. Willem Nijholt, die samen met Corrie van Gorp excelleerde in Sonnevelds laatste grote show, vertelde ooit in een televisieprogramma dat het de entertainer irriteerde wanneer-ie aan zijn artiesten-water voelde dat het publiek na twee mooie liedjes als het ware ongeduldig zat te wachten op de volgende 'gulle lach'. 'Maar ja', stelde Sonneveld nuchter vast, 'ik ben immers zelf begonnen die kroketten te verkopen.' Daarmee doelend op de conference uit zijn eerste one-man show waarmee hij lange tijd ongeveer werd vereenzelvigd: Kroketten, op een tekst van Simon Carmiggelt.
Wanneer Sonneveld aan Carmiggelt een 'nummer' vroeg, leverde deze meestal een van zijn Paroolcursiefjes, zijn Kronkels. Altijd goed voor memorabele sketches. In de tweede one-man show speelde Sonneveld bijvoorbeeld De Jongens, waarin een vader herinneringen ophaalde aan alle vrijers van zijn pas getrouwde dochter ('Ik heb wat voedsel verstrekt aan die knapen!'). Kroketten was een ander geweldig nummer op tekst van Simon Carmiggelt. Tijdens een lezingentoernee was de schrijver gestoten op een zaalverhuurder die de lucide theorie huldigde, dat er een relatie bestond tussen wat er op het podium te zien was en de hoeveelheid kroketten en spritsen die in de pauze werden verkocht. Carmiggelt had het stukje naar eigen zeggen vrijwel letterlijk uit de mond van de zaalverhuurder opgetekend. En Sonneveld zag er niks in. Carmiggelt zei (in een televisiedocumentaire over Sonneveld): 'Nu kun je achter een schrijftafel inderdaad niet bedenken wat op het toneel leuk is, ik tenminste niet, en wie dat wel kan moet een hele goeie zijn. Maar over deze tekst had ik bij hoge uitzondering een beetje zekerheid. Want ik had hem zelf een aantal keren in zalen gedaan, voor publiek. En ik merkte dat de mensen op bepaalde momenten telkens weer lachten. Die "lachen" had ik in de marge van de tekst aangestreept. En ik zei tegen Sonneveld: bij mij lachten ze dáár. Toen is hij het nummer gaan uitproberen. En hij heeft er groot succes mee gehad. Voor mij was het een geweldige ervaring om na vijftig of honderd voorstellingen de tekst van Wim Sonneveld terug te horen. Dan was-ie volledig veranderd. Vooral door het samenspel met het publiek, dat eigenlijk ook aan een tekst "werkt". In Sonneveld's handen was Kroketten een sterk komisch nummer geworden, een eerbiedwaardig stuk vakmanschap.' En inderdaad: Kroketten (vreemd genoeg niet opgenomen op de twee commerciële videocassettes die van Sonneveld's shows in de handel zijn gebracht) ís een eerbiedwaardig stuk vakmanschap. De koele, lichtelijk hautaine entertainer Sonneveld is in dit nummer verwikkeld in een brilante dialoog met een ordinaire, uitgezakt sloffende horecaman, die last heeft van opvliegers, O-benen en een spraakgebrek ('De s wil ook al niet meer, want ik ben de hoektanden kwijt'). 'Daar gáán me krekette!' werd in de jaren zestig een minstens evenzo populaire one-liner als 'niet op reagere, Lena' in de jaren vijftig was geweest. * * * Je had in die tijd 'de grote drie'. Wim Kan was de strenge vader die ministers tijdens tumultueuze oudejaarsconferences duchtig de oren waste. Toon Hermans kreeg een zaal aan zijn voeten door slechts de zitting van een stoel te tonen, of via de scherpe imitatie van een perzik etende diplomaat. Wim Sonneveld bouwde tijdens zijn shows in het theater een tijdelijk, intiem en hilarisch huis. Voor iedereen. Hij was romantisch én gek, sentimenteel én satirisch. Sonneveld: 'Consequent lyrisch durfde ik niet te zijn, ik gaf er opzettelijk een twist aan, waardoor het iets om te lachen werd. Ik ben zelf half lyrische zanger, half slapstick performer, amuseur. Ik was bang voor mijn lyrische kant en koos uiteindelijk voor het komische.' Hij introduceerde de geniale mix van het lyrische én het komische: het 'gespeelde lied'. Dat genre kende weliswaar een lange geschiedenis in het cabaret, maar door Sonnevelds aanpak kreeg het 'gespeelde lied' een totaal nieuwe schwung. In zijn eerste one-man show was Tearoom Tango zo'n gespeeld lied (tekst: Michel van der Plas), een van de mooiste nummers die Sonneveld ooit heeft gebracht. De woorden 'belazerd' en 'bedonderd' - mits enigszins bekakt uitgesproken - klonken na het uitbrengen van dit nummer nooit meer zoals daarvoor. Voor dezelfde show schreef Annie Schmidt het lied Water bij de wijn, over een man die zichzélf in een huwelijk belazert én bedondert. Een thema dat door Sonneveld in zijn laatste show briljant werd geparafraseerd, in het lied dat geen lied meer was maar een volleerd nummer, Lieveling (geschreven door zijn tweede levenspartner Friso Wiegersma). In de korte introductie toonde Sonneveld de partners in dit lied: de zwijgende vrouw met strakke lippen ('spaarpot') en haar klagende, intens treurig ogende echtgenoot ('sufgeluld'). Het lied werd vervolgens uitgevoerd met de ideale combinatie waar Sonneveld zo vreselijk goed in was: poëtisch chansonnier, trefzekere karakterspeler, ordinaire moppentapper - de eerste met de elegante draai naar het publiek (en profil), de tweede met die (letterlijk) schitterende, wat heet: bliksemende ogen, de derde met de effectieve, excentrieke mimiek van de raskomiek. 'Maar dan zijn er van die nachten/ Dat die bittere gedachten/ Al die weerzin, dat verwijt/ Mij zo vreselijk berouwen/ En dan ben ik niet te houwen/ Want dan breekt mijn hart van spijt/ Bitt're spijt/ ... Spijt dat ik met jou getrouwd ben/ Want ik dacht: dat zal wel lukken/ Nou ik weet het, je kan beter/ De Vierdaagse doen op krukken! .../ Spijt dat ik niet heb geluisterd/ Naar mijn broers die toen al zeien/ Man, je kan veel beter trouwen/ Met een vrachtauto vol keíen!...' De puntjes waren consequent ingelast als pauzes voor de lach. Die lach kwam altijd. Consequent! Sonneveld was in dit soort nummers - naar eigen zeggen - 'zo Hollands als het weer'. Maar hij stond er ook altijd bóven, boven de banaliteit van het weer. Ik denk dat ik daarom zo dol op hem was. Zijn eerste vriend, Hubert Janssen, zei eens over hem, dat hij 'het publiek raakte in de tot dan toe onbezochte plekken van de ziel'. Dat is bijzonder deftig gesproken, maar wel heel raak. Cabarethistoricus Jacques Klöters voegde daar in zijn standaardwerk Honderd jaar amusement in Nederland aan toe: 'Hij straalde onafhankelijkheid uit. Ook in zijn houding tot het publiek, dat hij - veel meer dan Wim Kan en Toon Hermans - op afstand hield. Hij durfde valse opmerkingen te maken en ordinair te doen.' Zo onthulde Sonneveld - opnieuw op een tekst van Simon Carmiggelt - dat hij in de krant het eerst naar de overlijdensadvertenties keek. 'Doodsberichten' heetten die toen nog in de jaren zestig. 'Ja, je wilt weten wie er óver is, hè?' Dan nam hij het publiek als het ware eventjes in vertrouwen. En in dat vertrouwen signaleerde hij wat er steeds ónder die advertenties stond: 'Wij berusten'. Dat herhaalde Sonneveld dan eindeloos: 'Wij berusten, wij berusten, wij berusten'. Pauze. Stilte. Herkenning. En dán kwam die uithaal, in onvervalst Jordanees: 'Ja, stel je voor dat je eronder gaat zetten: We laten het er niet bij zitten!' * * * 'En het publiek? Ach U weet hoe publiek kan zijn,' zong Sonneveld in zijn eerste one-man show. Meteen klaar om iemand op te vreten, meteen klaar om iemand te omarmen, bedoelde (en zong) hij. Sonneveld wilde niet aardig gevonden worden, hij wilde goéd gevonden worden. Intens innemend was hij, als-ie zijn publiek for the time being óók aardig vond. Sonneveld háátte trage zalen. Toen hij in Nijmegen (tijdens een try-out) zo'n trage zaal trof, zei hij na afloop tegen een verslaggever: 'Ja, de burgemeester zat op de eerste rij, dus wat wil je'. Maar als het publiek met hem mee ging, sloot hij het voluit in zijn armen. In de eerste one-man show stond een Louis Davids-achtig liedje op het programma, Ome Thijs, die een prijs in de voetbalpool had gewonnen maar zijn formulier was vergeten in te leveren. In dat nummer dirigeerde hij bij het refrein de zaal als koor. Ik zal nooit het moment vergeten waarop Sonneveld springend en in zijn handen klappend tegen zijn musici riep: 'Er zitten warme alten in de zaal!' Waarna hij die 'warme alten' schaamteloos nog een beetje opwarmde door samen met ze te repeteren ('Let op de borst-stem, dames!'). De mooiste dialoog met zijn publiek zat in de middelste show. Na weer een uitputtend nummer en de daarop volgende verzuchting 'wat een vak, hè!', ging Sonneveld rustig zitten en openbaarde (ik citeer uit het hoofd): 'Ik zat vanavond in de kleedkamer, ik keek in de spiegel, en ik zei: Sonneveld, moet je er niet eens mee ophouden.' (Pauze) 'Zei ik tegen mezelf'. (Pauze) 'In de spiegel.' (Pauze) 'Tegen mezelf.' (Pauze) 'In de kleedkamer.' (Lange pauze. Daarna bijna schreeuwend tegen de zaal.) 'Wel een beetje hárteloos publiek, vanavond! Gisteren gingen ze op de stoelen staan en riepen: Nee Wim! Niet doen, Wim! Blijf!' En dan hád-ie ons waar hij ons hebben wilde: op de stoelen. Nee, Wim! Niet doen, Wim! Blijf! Hij bleef!
De politiek (hét favoriete onderwerp voor Wim Kan) was geen stof voor hem, net zo min als Toon Hermans' adoratie voor de bloemen en de bijen (waar Sonneveld geen goed woord voor over had). Toch heeft Wim Sonneveld me één keer politiek verrast. Ik zat in het Medisch Comité Nederland-Vietnam, dat in de jaren zestig en zeventig geld vergaarde voor de medische noden in zowel Noord- als Zuid-Vietnam. Er werden benefiet-bijeenkomsten georganiseerd. Na 'Schrijvers voor Vietnam' en 'Musici voor Vietnam' (in Frascati), planden we een nacht 'Cabaretiers voor Vietnam' in Carré. Met een paar comité-leden en mede-iniatiefneemster Hetty ('Ja Zuster, Nee Zuster') Blok zaten we ergens in het najaar van 1970 in de werkkamer van Jaap van der Merwe, die de nacht met Hetty zou presenteren. Wie moesten we het eerst bellen? Van der Merwe was zeer beslist: Wim Sonneveld. Wij riepen in koor: die doet nóóit mee! Maar Jaap van der Merwe had een betere antenne voor de reactie van zijn roemruchte collega: Sonneveld zei inderdaad meteen ja, en riep ook onmiddellijk: zeg maar tegen alle anderen die je belt dat Sonneveld ook meedoet. Hij had maar één voorwaarde: zijn bijdrage mocht niet in de beoogde VPRO- televisiereportage. Hij zat op dat moment nog midden in zijn 'uitprobeervoorstellingen' van de nieuwe one-man show, en daar kon-ie geen camera-pottenkijkers bij gebruiken. In die gedenkwaardige nacht in Carré deed hij 'De stalmeester', de licht beschonken en Wassenaars sprekende dienaar des konings, die herinneringen ophaalt aan het defilé te Soestdijk, en aan de kerstviering op het paleis, als de 'keunigin' zich zo eenvoudig mengt tussen hem en het gewone volk, sprekend over koetjes en kalfjes, 'en natuurlijk ook over de os en de ezel'. * * * In zijn mooiste conference werd Sonneveld dronken. Het was het slot van zijn tweede one-man show (1967). Hij had daarin een prachtige conversatie met Ina van Faassen (over kunstmatige inseminatie - 'da's iets met koeien'), hij zong er zijn meest onvergankelijke lied (Het dorp), en het was de enige show zónder Frater Venantius. Aan het slot van die show trok Sonneveld een tafeltje het podium op en begon te zuipen ('sherry, denkt U - het ís kouwe thee'). Daarna tapte hij een reeks (voor die tijd) schuine moppen. Over 'Antwerpse Alie' bijvoorbeeld. Een vrouw met forse borsten. 'Een rijke natuur', zoals de Fransen zeggen. ('De Fransen hebben de aardigste woorden voor de gekste dingen. Hier in Nederland zeggen we dan direct weer: boezem. Of gemoed. Ik heb eens een boer horen zeggen: Mijn vrouw heb een flinke bos hout voor de deur.') Sonneveld waarschuwde zijn publiek regelmatig: 'Het wordt schunnig hoor, dus je kan er nog uit'. Alie was een van de eersten na de oorlog die een gehoorapparaat had. In een broche. 'En die broche zat bij Alie op het snijpunt van haar rijke natuur.' (Hier gaven de musici twee welgemikte klappen op hun slaginstrumenten). En dan Sonneveld weer: 'En daar moest je dan in práten!' Dan hield hij het zelf niet meer van het lachen. 'Zeg, het wordt verdomd schunnig hoor, dus je kan er nog uit!' Donderend gelach. 'Vanuit die broche liepen twee dunne leidinkjes via Alie's rijke natuur' ... 'Er liepen hier twee dunne, dúnne leidinkjes' ... 'O, er was wel plaats voor een píjp-léi-díng!' ... De Groene zou eigenlijk bij dit kerstnummer een geluidscassette moeten aanleveren. Zodat U kan horen hoe scherp en hoe zuiver Sonnevelds contact met het publiek op dat soort momenten was. Midden in deze conference riep hij - quasi beschonken - de zaal toe: 'Kennen jullie dat krankzinnige verhaal van die dronken vent die een postkantoor binnenloopt. Hij zegt tegen de man achter het loket: Geef mij een postzegel van een kwartje. En neem er zelf ook een!' Of: 'Willen jullie nou eens echt lachen!? Als je echt wil lachen moet je mekaar allemaal een hand geven. Dan stopt die meneer in de hoek zijn twee vingers in het stopcontact.'
Sommige mensen hebben in dergelijke weergaloos uitgevoerde conferences - ik herhaal het nog maar eens: verplicht studiemateriaal voor aankomende 'kleinkunstenaars' - een vorm van 'Publikumsbeschimpfung' gezien, een verachting van Sonneveld voor zijn publiek. Het moet eerder strategie zijn geweest. Sonneveld in een interview, afgegeven vlak voor de première van zijn laatste show: 'Soms denk ik op het toneel: wat sta je nou toch lollig te doen - als ik ze zo hoor lachen. En dan weet ik: ik bén niet leuk, maar zij vinden het leuk. In het nieuwe nummer met Frater Venantius komt een zin voor die helemaal nièts betekent. Venantius zegt dat het weliswaar in de Bijbel geschreven staat dat het beter is om te trouwen dan te branden, maar, zegt hij dan, 'ik heb liever een goeie fik hier' (klap op zijn borst) 'dan een kouwe douche daar' (tik op zijn achterwerk). Nou ja, dan breken ze de tent af van het lachen. Terwijl het je reinste onzin is. Maar dan zit zo'n zin aan de top van een escalatie van opmerkingen die wél iets betekenen, en waar steeds harder op gelachen wordt, en dan kom je op een gegeven moment op een punt waar het er eventjes niet meer toe doet wat je zegt, maar gebruld wordt er!' Ischa Meijer hield niet zo van dat gebrul in de grote zalen. In zijn herinneringen aan Wim Sonneveld (opgetekend in de week na diens dood, maart 1974), schrijft hij openhartig waaróm niet: 'Ik wilde die man eigenlijk voor-mezelf-alleen hebben; wat hadden al die mensen in die gigantische zalen ermee te maken! Met andere woorden: het was niet Sonneveld maar ik die De Grote Massa minachtte. Ik verkeerde zelf in die belachelijke veronderstelling dat Het Goede alleen maar geschikt is voor een bepaalde minderheid. (...) Sonneveld had smaak en hij straalde dat lijfelijk uit, zonder schaamte - hij moet de erotiek van het theater uitstekend begrepen hebben.' Zo was het maar net! De kruidenier (die Sonneveld's vader was), en Calvijn (die Sonneveld's schrikbeeld was), konden hem op den duur niet meer deren. Hij was zo Hollands als het weer. Zijn superieure uitstraling steeg daar ver bovenuit. Loek Zonneveld
De Groene Amsterdammer, kerstnummer 1993 (thema: humor) |